dinsdag, 15 april 2014 02:00

lichten en dagmerken

navigatielichten

Om in het donker zichtbaar te zijn maken alle schepen gebruik van navigatielichten. Behalve voor het zichtbaar maken, helpen navigatielichten je om te bepalen van welke kant je een schip ziet en om welk soort schip het gaat. Het is makkelijk om de verlichting van vaarwegmarkering en navigatielichten uit elkaar te houden want vaarwegmarkering heeft verlichting die aan en uit gaat en navigatieverlichting is altijd aan. Hiernaast zie je een afbeelding van de basis navigatieverlichting, die bijna alle soorten schepen gebruiken. Laten we deze één voor één doornemen:

Boordlichten: Aan bakboord een rood licht en aan stuurboord een groen licht die van opzij en van voren zichtbaar zijn. In de afbeelding zie je dat geïllustreerd. Ezelsbrug om de rode en groene zijde te onthouden: rood boordlicht aan bakboord = aan de kant van je hart. De schijnhoek van één boordlicht is 112,5º. Toplicht: Een wit licht dat van opzij en van voren zichtbaar is. De schijnhoek (of sector) waaronder het toplicht zichtbaar is valt samen met de boordlichten. De schijnhoek van een toplicht is dan ook 225º. Het toplicht is altijd hoger geplaatst dan de boordlichten. Heklicht: Een wit licht dat van achteren zichtbaar is met een schijnhoek van 135º.

Als je een schip recht van voren ziet, zal je dus de beide boordlichten en het toplicht zien. Zie je een schip van recht opzij, zal je één boordlicht en het toplicht zien. Als je een schip recht van achteren ziet, zie je alleen het heklicht. De hoek waaronder de navigatielichten zichtbaar zijn overlappen een klein beetje. Daarom zie je beide boordlichten als je een schip recht van voren ziet (het schip komt recht op je af... opletten dus!) en als een schip je voorbij vaart, zal op een gegeven moment heel even zowel een van de boordlichten, het toplicht en het heklicht zichtbaar zijn.

In verband met de voorrangsregels is het belangrijk om te weten met welk soort schip je te maken hebt. Daarom hebben verschillende soorten schepen verschillende navigatieverlichting. Dat is vaak verlichting aanvullend op de basis navigatieverlichting. Deze aanvullende verlichting is soms niet van alle kanten zichtbaar en wordt in de afbeeldingen dan aangeduid met een vierkant. Vaak is de aanvullende verlichting wel van alle kanten zichtbaar (rondom zichtbaar) en wordt in de afbeeldingen dan aangeduid met een cirkel. Sommige vaartuigen hebben ook overdag een teken dat aangeeft welk soort vaartuig of situatie het betreft. Dat noemen we een dagmerk.

Kleine motorboten

kleine motorboot

Kleine motorboten (korter dan 20 meter) voeren boordlichten, toplicht en heklicht.

Om rekening te houden met de vele verschillende manieren waarop kleine motorboten worden opgebouwd, mogen de lampen (lantaarns) op verschillende manieren op de boot worden geplaatst. Het toplicht en heklicht mag worden gecombineerd in één lantaarn en de boordlichten mogen ook worden gecombineerd in één lantaarn op de voorpunt van de boot. Het toplicht van kleine motorboten mag lager en voor de boordlichten worden geplaatst.

Kleine zeilschepen

klein-zeilschip

Kleine zeilschepen (korter dan 20 meter) voeren boordlichten en heklicht. Let op: zeilschepen voeren geen toplicht.

Kleine schepen, korter dan 7 meter en door spierkracht voortbewogen schepen

schepen-kleiner-dan-7-meter

Kleine schepen, korter dan 7 meter en door spierkracht voortbewogen schepen voeren een rondom zichtbaar, wit licht. In de praktijk zie je deze navigatieverlichting op zeiljollen, roeiboten, kano's en sloepen.  Kleine motorboten korter dan 7 meter mogen deze verlichting alleen voeren als ze een maximale snelheid van 13 km/uur hebben. Als ze harder dan 13 km/uur kunnen voeren ze dezelfde lichten als kleine motorboten groter dan 7 meter. Een sloep met een krachtige motor moet dus al snel boordlichten, heklicht en toplicht voeren.

Grote motorschepen

groot-motorschip

Grote motorschepen voeren boordlichten, toplicht en heklicht. In principe dus dezelfde navigatieverlichting als kleine motorboten. Maar grote motorschepen mogen een tweede toplicht voeren (en doen dat ook vrijwel altijd) dat achter en hoger dan het voorste is geplaatst. Het voordeel van dit tweede toplicht is dat je kan inschatten welke richting het schip vaart.

Grote zeilschepen

groot-zeilschip

Grote zeilschepen (groter dan 20 meter) voeren boordlichten, heklicht en twee rondom zichtbare lichten boven elkaar, het bovenste rood en het onderste groen. Let op: ook grote zeilschepen voeren geen toplicht.

Zeilschepen met de zeilen omhoog die gebruik maken van de motor

zeilschip-onder-motor

Zeilschepen die de motor gebruiken en de zeilen omhoog hebben worden beschouwd als motorschepen. 's Nachts voeren ze dus de navigatieverlichting van motorschepen en overdag voeren zij een zwarte kegel met de punt naar beneden. In de praktijk zie je nooit het gebruik van het dagmerk. Maar als je op een windstille dag een zeilschip snel ziet varen weet je genoeg...

Snelle motorschepen

snelle-schepen

Snelle motorschepen (groter dan 20 meter en sneller dan 40 km/uur) voeren boordlichten, toplicht en heklicht en twee witte, snelle flikkerlichten boven elkaar. Dit is een van de weinige uitzonderingen op de regel dat navigatieverlichting niet knippert. Snelle motorschepen met deze navigatieverlichting geven aan dat ze voor alle andere schepen moeten uitwijken. In de praktijk houden ze goed rekening met andere scheepvaart maar kunnen ze vanwege hun snelheid natuurlijk niet zomaar uitwijken als je vlak voor ze gaat varen. Opletten dus. 

Gekoppeld samenstel

 samenstel

Als twee varende schepen langszij aan elkaar zijn vastgemaakt spreek je van een gekoppeld samenstel. Voor gekoppelde kleine schepen gelden geen eisen ten aanzien van de navigatieverlichting. Grote schepen die als een gekoppeld samenstel varen voeren beide een heklicht en de boordlichten worden alleen aan de buitenkant van het samenstel gevoerd zodat goed duidelijk is hoe breed de schepen samen zijn. Beide schepen voeren een toplicht maar als een van de schepen de motor niet gebruikt, voert dat schip een rondom schijnend, wit licht in plaats van het toplicht (die situatie is op de afbeelding hierboven weergegeven).

Duwstellen

duwstel

Duwstellen kunnen verschillend zijn samengesteld. In de afbeelding wordt een duwboot met twee duwbakken getoond maar duwstellen kunnen bijvoorbeeld ook bestaan uit een duwboot met één duwbak of uit een duwboot met zes duwbakken die in twee paren van drie aan de duwboot zijn vastgemaakt. Omdat duwstellen vaak lang en breed zijn waardoor ze moeilijk manoeuvreren, hebben ze een heel opvallende navigatieverlichting:  Duwstellen voeren boordlichten op de breedste plek van het duwstel, de duwboot voert drie heklichten naast elkaar en de voorste duwbakken voeren een toplicht. De buitenste (bakboord) duwbak voert drie toplichten in een driehoek.

Slepen

 slepend-schip

Als een schip een ander schip sleept wordt dat zowel overdag als 's nachts aangeduid. Overdag voert het slepende schip de zogenaamde 'sleepcilinder': een wit-zwart-geel-zwart-wit gestreepte cilinder. Het gesleepte schip voert een gele bol. 's Nachts voert het slepende schip boordlichten, twee toplichten boven elkaar en een geel heklicht. Het gesleepte schip voert een heklicht en een wit rondom zichtbaar licht.

Als een sleepcombinatie uit meer dan twee schepen bestaat die niet in kiellinie (dus niet in elkaars verlengde) varen, voeren de slepende schepen niet twee maar drie toplichten. Dit is een situatie die je vaker in havens tegenkomt omdat de slepers dan grote schepen helpen met zijwaarts manoeuvreren.

slepende-schepen

Vissersschepen

vissend-schip

Vissersschepen voeren boordlichten, een heklicht en mogen toplichten voeren. Daarbij voeren ze twee rondom zichtbare lichten boven elkaar, het bovenste groen en het onderste wit. Overdag voeren vissersschepen twee zwarte kegels met de punt naar elkaar (ook wel een diabolo genoemd).

Vissersschepen mogen deze navigatieverlichting alleen voeren als ze daadwerkelijk vissen, anders zijn ze gewone motorschepen. Maar in de praktijk denken vissers daar heel anders over en wordt het dagmerk dag en nacht (zie afbeelding) en ook in de haven gevoerd en wordt het groen boven wit ook vaak gevoerd als het schip nog onderweg naar de visgronden is.

Veerponten

 vrijvarende-veerpont

Een vrijvarende veerpont (een veerpont die niet vastzit aan een kabel en geen gierpont is) voert boordlichten, een heklicht en twee rondom zichtbare lichten boven elkaar, het bovenste groen en het onderste wit.

Vrijvarende veerponten hebben dus dezelfde navigatieverlichting als vissersschepen, behalve dan dat ze geen toplicht mogen voeren. Maar in de praktijk varen deze schepen niet in de buurt van elkaar.

Veerponten die vastzitten aan een kabel dwars over het vaarwater of gierponten (ponten op stromend water die aan een anker vastzitten en daaraan 'hangend' over de rivier heen en weer gaan) voeren geen boordlicht of heklicht. Ze voeren wel de groen boven wit rondom zichtbare lichten.

Loodsen

loodsen

Loods schepen voeren boordlichten, een heklicht en twee rondom zichtbare lichten boven elkaar, het bovenste wit en het onderste rood. Mijn eigen kapitein vertelde mij eens een ezelsbruggetje: "Loodsen hebben een witte pet op boven een rode neus". In zijn tijd (heel heel vroeger ;) waren loodsen meestal oud-kapiteins en werd er anders naar drankgebruik gekeken dan tegenwoordig.. 

Schepen die gevaarlijke stoffen vervoeren

schepen-met-gevaarlijke-stoffen

Je mag niet dichtbij schepen aanmeren, die gevaarlijke stoffen transporteren, zoals tankers. Deze schepen voeren overdag een, twee of drie kegels en 's nachts een, twee of drie rondom zichtbare blauwe lichten boven elkaar. En licht/kegel betekent 10 meter afstand houden, 2 lichten/kegels betekent 50 meter afstand houden en drie lichten/kegels betekent 100 meter afstand houden. Je mag deze schepen wel voorbij varen maar doe dat dan snel. De blauwe lichten zijn veel minder krachtig en dus minder opvallend dan de andere navigatieverlichting en zijn in de regel vlak naast de stuurhut geplaatst. 

Duikers in het water

duikers

Een schip dat duikers begeleidt voert overdag een blauw-witte seinvlag. Verminder tijdig snelheid en blijf ruim bij deze schepen uit de buurt.

Er is geen aparte navigatieverlichting voor schepen die duikers begeleiden. 's Nachts moet dit teken verlicht zijn, zodat het duidelijk zichtbaar is.

Als vanaf de wal wordt gedoken kan er ook een blauw-wit bordt op de kant staan.

Ankeren

ankeren

Schepen die voor anker liggen geven dit overdag aan met een zwarte bol. 's Nachts voeren kleine schepen een wit, rondom zichtbaar licht en grote schepen twee witte, rondom zichtbare lichten waarbij het voorste licht hoger is dan het achterste. In de praktijk kom je nauwelijks grote schepen tegen die twee ankerlichten tonen. Sterker, door de grote hoeveelheid dekverlichting die ze aanhouden kan het behoorlijk lastig zijn om het ankerlicht te onderscheiden. De lichten en het dagmerk worden geacht minstens vier meter boven het water te worden getoont en als dat niet mogelijk is, zo hoog mogelijk.

Onmanoeuvreerbare schepen 

onmanoeuvreerbaar-groot-schip

Schepen die onmanoeuvreerbaar zijn (denk aan motorpech of aan de grond lopen) geven dit aan met twee rode, rondom zichtbare lichten boven elkaar. Overdag worden twee zwarte bollen boven elkaar getoond. Zolang het onmanoeuvreerbare schip nog vaart door het water heeft, wordt ook de 'normale' navigatieverlichting getoond.

Onmanoeuvreerbare kleine schepen hoeven geen lichten of dagmerken te vertonen maar mogen wel aandacht trekken door te zwaaien met een rode vlag of rood bord of door te zwaaien met een rood of wit licht.

Beperkt manoeuvreerbare schepen

beperkt-manoeuvreerbaar-schip

Beperkt manoeuvreerbare schepen zijn dat altijd door de aard van hun werkzaamheden. Denk aan een tonnen-legger of een kabel-legger of een schip dat metingen verricht. Beperkt manoeuvreerbare schepen staan ook wel bekend als 'kerstbomen' omdat ze zo veel navigatieverlichting voeren.

Overdag voert een beperkt manoeuvreerbaar schip een zwarte bol, een zwarte ruit en een zwarte bol boven elkaar om aan te geven dat het schip beperkt manoeuvreerbaar is. Daarnaast kan het schip nog een 'vrije' en een 'onvrije' zijde hebben: aan de vrije zijde mag je passeren en aan de onvrije zijde niet i.v.m. de werkzaamheden die aan één zijde worden uitgevoerd. De vrije zijde wordt aangeduid met twee zwarte ruiten boven elkaar en de onvrije zijde wordt aangeduid met twee zwarte bollen boven elkaar.

's Nachts voert een beperkt manoeuvreerbaar schip boordlichten, toplichten en een heklicht. Daarnaast geven drie rood, wit, rood, rondom zichtbare lichten boven elkaar aan dat het schip beperkt manoeuvreerbaar is. De vrije zijde van het schip wordt aangeduid met twee groene, rondom zichtbare lichten boven elkaar en de onvrije zijde wordt aangeduid met twee rode, rondom zichtbare lichten boven elkaar.

Drijvende werktuigen

drijvend-werktuig-dag

Drijvende werktuigen zijn geen schepen, want zij hebben geen middelen om zichzelf te verplaatsen. Daarom heeft een drijvend werktuig geen basis navigatieverlichting. In de regel ligt een drijvend werktuig voor anker of maakt gebruikt van een ander systeem om op de plek te blijven. Drijvende werktuigen hebben vaak een vrije en een onvrije zijde en net als het beperkt manoeuvreerbare schip heeft dit te maken met de werkzaamheden die ze uitvoeren. Denk bij drijvende werktuigen aan een baggerschuit of een bok (drijvende kraan). Als je een baggerschuit tegen komt moet je er op bedacht zijn dat er vanuit de schuit zandzuigslangen worden gevoerd, die mijlenver van de baggerschuit en vlak onder water liggen. Zo kan een heel groot gebied onbevaarbaar zijn. De slangen worden aangeduid met gele tonnen met een wit licht. 

De vrije zijde van een drijvend werktuig wordt aangeduid met twee groene ruiten boven elkaar en 's nachts door twee groene, rondom zichtbare lichten boven elkaar. De onvrije zijde van een drijvend werktuig wordt aangeduid met een rode bol en 's nachts met een rood, rondom zichtbaar licht.

drijvend-werktuig-nacht

Drijvende werktuigen kunnen bezig zijn met werkzaamheden waarbij ze heel stil in het water moeten liggen. In zo'n geval worden borden gevoerd die aangeven dat schepen geen hinderlijke golfslag mogen veroorzaken. Aan de vrije zijde wordt een rood-wit bord getoond en aan de onvrije zijde een rood bord.

drijvend-werktuig-geen-golfslag

Schepen van Rijkswaterstaat en de KLPD

Schepen die varen en bezig zijn met werkzaamheden in of aan het vaarwater (maar niet beperkt manoeuvreerbaar zijn) kunnen dit laten zien door een geel flikkerlicht. In de praktijk zijn dit veelal de zwart-gele schepen van Rijkswaterstaat. Het licht ziet er net zo uit als dat op vuilniswagens. Schepen van de brandweer of de politie te water (Korps Landelijke Politie Diensten) kunnen hun aanwezigheid tonen met blauwe flikkerlichten, eender aan die op politieauto's worden gebruikt.

 

itemlogo

 

 

Toets je kennis van de lichten en dagmerken op schepenhoorn

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

overige reglementen

Het Rijnvaart Politie Reglement (RPR)

Je bent niet verplicht een exemplaar van het RPR aan boord te hebben, noch hoef je het hele reglement te kennen. De belangrijkste verschillen met het BPR worden hier opgesomd. De verschillen komen voort uit de drukke beroepsvaart in het RPR gebied, waardoor kleine schepen minder rechten hebben dan in het BPR gebied.

Het RPR is van toepassing op de (Boven- en Neder-) Rijn, de Lek, de Waal en het Pannerdensch kanaal. Bovendien op alle daaraan grenzende havens, laad- en losplaatsen en recreatieplassen

Klein wijkt altijd voor groot, ook in engten en ook voor snelle schepen.

Kleine schepen mogen geen mistseinen geven en bij slecht zicht mag alleen met een type-goedgekeurde radar worden gevaren. Waardoor kleine schepen in de praktijk niet met slecht zicht mogen varen.

 

Er zijn een aantal verschillen met betrekking tot de leeftijdseisen van bestuurders van vaartuigen:

Categorie

BPR

RPR

Algemeen

16

16

Roeiboot, kano en dergelijke

-

-

Open motorboot k;einer dan 7 meter en langzamer dan 13 km/uur

-

16

Klein zeilschip groter dan 7 meter

16

-

Snelle motorboot

18

18

 

Schepen korter dan 7 meter met een maximale snelheid van 13 km/uur moeten top-, hek- en boordlichten voeren. In het BPR wordt volstaan met een rondomschijnend wit licht.

In het RPR mogen alle kleine zeilschepen een rondom schijnend wit licht voeren en bij nadering een tweede wit licht tonen. In het BPR geldt dat alleen voor zeilschepen kleiner dan 7 meter.

Een 'alleen varende bijboot' hoeft geen licht te voeren maar moet bij naderen van een ander schip wel direct een licht tonen.

Drijvende werktuigen met een vrije en onvrije zijde mogen aan de vrije zijde een wit-groen en verticaal gestreept bord tonen. aan de onvrije zijde mogen ze een wit-rood en horizontaal gestreept bord tonen. In het BPR is dit twee groene kegels boven elkaar aan de vrije zijde en een rode bol aan de onvrije zijde (zie volgend cursusdeel).

Het Scheepvaart reglement Kanaal van gent naar Terneuzen (SRKGT)

Je hoeft van het SRKGT alleen te weten dat het bestaat en waar het van toepassing is. Dit reglement geldt op genoemd kanaal en zijkanalen, vanaf de grens met Belgie tot en met de havenhoofden van de buitenhaven van Terneuzen. 

De Binnenvaartwet

De Binnenvaartwet vervangt per 1 juli 2009 de Binnenschepenwet en is gekoppeld aan Europese richtlijnen en regelgeving.

De nieuwe regels hebben vooral betrekking op de eisen die worden gesteld aan de technische uitrusting van binnenvaartschepen en vaarbewijzen.

De Nederlandse vaarbewijzen zijn:

Het Groot vaarbewijs voor:

  • Alle schepen langer dan 40 meter
  • Passagiersschepen en veerponten die meer dan 12 passagiers vervoeren
  • Sleepboten en duwboten die bedrijfsmatig schepen langer dan 20 meter vervoeren

Het Beperkt Groot vaarbewijs voor:

  • Schepen tussen 20 en 40 meter die gebruikt worden voor bedrijfsmatig vervoer
  • Pleziervaartuigen met een lengte tussen 25 en 40 meter

Het Beperkt Groot Pleziervaartbewijs:

Eigenaren van pleziervaartuigen tussen 25 en 40 meter kunnen een ontheffing krijgen voor het Beperkt Groot vaarbewijs als zij beschikken over het Beperkt Groot Pleziervaartbewijs. De exameneisen zijn lichter en er is geen verplichte drie jaar vaartijd. Het examen bestaat uit een theorie deel en een praktijk examen.

Het Klein vaarbewijs voor:

  • Pleziervaartuigen die sneller dan 20 km/uur kunnen varen
  • Pleziervaartuigen tussen 15 en 25 meter lengte
  • Schepen met een lengte tussen 15 en 20 meter die bedrijfsmatig worden gebruikt

Het zeilbewijs voor:

  • Zeilende beroepsvaart

Het Schipper Rondvaartboot voor:

  • Schippers van rondvaartboten die alleen in een bepaald gebied mogen varen (bijvoorbeeld Amsterdam)

Voor het verkrijgen van een vaarbewijs is een medische keuring verplicht (met uitzondering voor het Klein vaarbewijs, waar wordt volstaan met een 'eigen verklaring').

Het vaarbewijs is geldig tot het 70e levensjaar, waarna elke vijf jaar een nieuw vaarbewijs moet worden aangevraagd.

Wetboek van Koophandel

In het Wetboek van Koophandel staat maar een artikel dat relevant is:

De schipper is verplicht aan personen die in nood verkeren, zeker als zijn eigen schip daarbij betrokken is, zo goed mogelijk hulp te verlenen maar zonder je eigen schip of opvarenden in gevaar te brengen.

De schipper is verplicht om in geval van een aanvaring een aantal gegevens te verstrekken: naam en thuishaven van het schip, plaats van oorsprong en bestemming van het schip.

 

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

voorrangsregels

Hoofdregels

Er zijn drie hoofdregels die de voorrang bepalen:

  1. Schepen die aan de stuurboordzijde van het vaarwater (of betonde vaargeul) varen hebben altijd voorrang
  2. Kleine schepen wijken voor grote schepen
  3. Snelle schepen wijken voor alle andere schepen

Deze drie hoofdregels zijn in volgorde van belang gegeven. Kleine schepen die goed de stuurboordzijde van het vaarwater aanhouden hoeven dus niet uit te wijken voor grote schepen die niet aan de stuurboordzijde van het vaarwater varen.

schip aan stuurboord wal voorrang aklein wijkt voor groot

Hiernaast zie je twee voorbeelden van hoofdregel 1: situaties waarbij een kleine motorboot voorrang heeft op schepen die het vaarwater kruisen.

Er is wel één uitzondering op de regel: veerponten die het vaarwater kruisen hoeven geen voorrang te verlenen aan kleine schepen die stuurboordwal houden

 

 

  

tip uit de praktijk

Gevolg van hoofdregel 2: als een klein schip niet de stuurboordwal houdt, dient het altijd te wijken voor grote schepen.

 

tip_uit_de_praktijk

Snelle motorschepen zijn grote schepen, bijvoorbeeld catamarans of draagvleugelboten die lijndiensten onderhouden. Ze moeten wel voor kleine schepen wijken (hoofdregel 3) maar door hun grote snelheid zullen ze dat in de praktijk niet zomaar doen.

Definities van naderen

overzicht koersen

Schepen kunnen elkaar op drie manieren naderen. Welke voorrangsregel van toepassing is hangt af van deze manieren. Schepen zijn òf koerskruisers: dan naderen ze elkaar min of meer van opzij. Of een schip loopt een ander schip op: het ene schip haalt het andere in. Of schepen naderen elkaar op tegengestelde koers: ze varen recht tegen elkaar in. In het plaatje hiernaast zie je een overzicht.

Het kan lastig zijn om te beoordelen of een schip een koerskruiser of een oploper is want een oploper kan van opzij komen en een koerskruiser kan ook schuin van achteren komen. Er is een handigheidje voor om het verschil te bepalen: een oploper is eens schip dat nadert vanuit een hoek die overeenkomt met de schijnhoek van het heklicht (zie het deel over navigatielichten).

 

Grote schepen onderling

  • rechts voorrangtegengestelde koersen groot schipAls grote schepen elkaar naderen op tegengestelde koersen, dienen beide schepen naar stuurboord uit te wijken, zodanig dat de schepen elkaar aan de linker zijde passeren ("bakboord op bakboord").
  • Als een groot schip een ander groot schip oploopt (inhaalt), dient het schip dat oploopt te wijken voor het opgelopen schip. Het schip dat wordt opgelopen heeft zonodig de plicht het oplopen mogelijk te maken door zelf ook uit te wijken.
  • Als grote schepen elkaar op kruisende koersen naderen, dient het schip dat van bakboord komt te wijken voor het schip dat van stuurboord komt
  • Als grote zeilschepen elkaar naderen, gelden de zeilvoorrangsregels (zie onder kleine zeilschepen).

Kleine schepen onderling

De voorrang van kleine schepen onderling wordt bepaald door het type schip. Er geldt dus een hiërarchie.

  1. Een klein zeilschip heeft voorrang op alle andere kleine schepen
  2. Een roeiboot of ander schip dat door spierkracht wordt voortbewogen, heeft voorrang op kleine motorboten
  3. Een kleine motorboot wijkt voor alle kleine zeilschepen en door spierkracht voortbewogen schepen.

Kleine motorboten onderling

tegengestelde koersenoplopen in nauw vaarwaterVoor kleine motorboten geldt hetzelfde als voor grote schepen. Dus:

  • Tegenliggers wijken beiden voldoende naar stuurboord
  • Als twee kleine motorboten elkaar op kruisende koersen naderen, heeft de boot die van rechts komt voorrang
  • De kleine motorboot dat een ander inhaalt moet daarvoor uitwijken. Als dat nodig is (zoals op het plaatje rechts) moet de boot die wordt opgelopen daarvoor ruimte vrij maken.

Kleine zeilschepen onderling

De voorrangsregels voor kleine zeilschepen zijn wat complexer. Er zijn drie situaties denkbaar:

stuurboordboeg wijkt voor bakboordboeg1 "stuurboord wijkt voor bakboord"

De zeilschepen hebben de zeilen aan verschillende zijden van het schip staan. In het voorbeeld heeft het bovenste schip de zeilen aan de stuurboord zijde staan en het onderste schip heeft de zeilen aan bakboord. "Stuurboord wijkt voor bakboord" dus het bovenste schip moet wijken.

 

tip_uit_de_praktijk

Als je moet uitwijken doe je dat het beste door achterlangs het andere schip te gaan want dat is veiliger.

 

 

 

 

loef wijkt voor lij2 "loef wijkt voor lij"

De zeilschepen hebben de zeilen aan dezelfde kant. Maar schip het bovenste schip is het schip aan loef (dichter bij de oorsprong van de wind) en daarom moet het bovenste schip wijken.

 

tip uit de praktijkHet schip dat moet uitwijken kan niet achterlangs het andere schip gaan varen zonder een zeilmanoeuvre te doen (gijpen). Daarom kiest hij er voor om met het andere schip te gaan 'meeliggen' - een evenwijdige koers te varen - totdat het andere schip is gepasseerd. Daarna gaat het uitwijkplichtige schip weer terug op zijn oude koers.

zeilschip oplopen

 

3 "Oploper wijkt"

In dit geval hebben beide schepen de zeilen aan dezelfde zijde en ze zitten ongeveer even dicht bij de oorsprong van de wind. Maar het bovenste schip vaart veel harder, waardoor het andere schip wordt opgelopen. De oploper wijkt, dus schip het bovenste schip verandert van koers. In dit geval werkt het onderste schip mee door ook iets van koers te veranderen. Dit doet hij om zo min mogelijk last te hebben van het schip dat hem inhaalt.

 

tip_uit_de_praktijk

Als een zeilschip een ander oploopt doet deze dat bij voorkeur aan de loefzijde van het schip dat wordt opgelopen. Daardoor heeft de oploper steeds optimale wind en kan snel voorbij varen.

 

Deze voorrangsregels voor zeilschepen gelden voor kleine zeilschepen onderling en voor grote zeilschepen onderling. Een klein zeilschip wijkt dus hoe dan ook voor een groot zeilschip omdat een hoofdregel is dat een klein schip voor een groot schip wijkt.

 

Engtes

Er is een apart deel van de voorrangsregels gewijd aan engtes want bij het naderen van een engte wordt soms afgeweken van de hoofdregels. Een engte is een vernauwing van het vaarwater, zodanig dat geen twee schepen tegelijk door de engte kunnen varen. Je kan daarbij denken aan een versmalling van een vaargeul of kanaal maar ook een brug kan een engte veroorzaken. Tussen haakjes: je mag trouwens nooit je eigen schip zo aanmeren of stilleggen dat een engte ontstaat.

De belangrijkste regel is dat elk schip dat een engte voorstrooms nadert voorrang heeft op een schip dat de engte tegenstrooms nadert. Deze regel is ingevoerd omdat schepen die voorstrooms varen moeilijk het schip stil kunnen leggen om op een ander te wachten. Dit betekent dat een klein schip dat de engte voorstrooms nadert voorrang heeft op grote schepen die tegenstrooms naderen.

Het schip dat het obstakel aan stuurboord heeft moet voorrang verlenen aan het schip dat het obstakel aan bakboord heeft. Het komt er op neer dat, net als op de weg, je voorrang hebt als jouw 'weghelft' vrij is engte obstakel aan een zijde
Als een zeilboot die de engte bezeild heeft en een motorboot een engte naderen heeft de zeilboot voorrang (vanwege de regel dat kleine zeilschepen voorrang hebben op kleine motorboten) engte motorboot en zeilboot
Als een zeilboot die de engte NIET bezeild heeft en een motorboot een engte naderen heeft de motorboot voorrang. De motorboot kan met de wind van achteren moeilijk stoppen om op de zeilboot te wachten en heeft daarom voorrang. Deze zeilboot zal er trouwens nog moeite mee hebben om door de smalle engte te laveren... engte niet bezeild
Als twee zeilboten een engte naderen en ze hebben het allebij bezeild, wijkt de zeilboot die de zeilen over stuurboord heeft voor de zeilboot die de zeilen over bakboord heeft. Net zoals dat op open water het geval is. engte zeilboot en zeilboot
Voor twee (kleine) motorschepen die tegelijk een engte naderen is niets geregeld. In de praktijk gaat het schip dat iets eerder was of dat moeilijker kan manoeuvreren als eerste. Je lost dit op met goed zeemanschap. engte motorboot en motorboot

Aan de verkeerde wal varen

de verkeerde walGrote motorschepen willen regelmatig aan de "verkeerde" wal "voorsoorteren" om zo makkelijker een zijwater of nevenvaarwater in te gaan. Dat mag want tenzij dat ter plekke specifiek is verboden, mag je aan de "verkeerde" kant van het vaarwater varen. Maar er moet wel toestemming worden gevraagd aan tegemoet komende schepen. Dat doen grote motorschepen door het vertonen van een blauw bord met een witte rand en een bijbehorend wit flikkerlicht. Het tegemoet komende schip toont hetzelfde bord en flikkerlicht om aan te geven dat hij het heeft begrepen. Beide schepen gaan nu bakboord uit en passeren "stuurboord op stuurboord" (de ander wordt aan de stuurboord gelaten). Kleine schepen hoeven geen blauw bord te tonen maar moeten wel aan grote schepen die een blauw bord tonen, medewerking verlenen.

In de praktijk worden deze situaties met marifoon besproken maar het tonen van het blauwe bord met wit flikkerlicht blijft wel verplicht.

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

overige vaarregels

Varen in druk vaarwater

veel_binnenvaartAls je met een plezierjacht je in een druk vaarwater ophoudt, kan je te maken krijgen met grote schepen die keren, vertrekken of een vaarwater oversteken of kruisen. Grote schepen mogen aan de doorgaande scheepvaart medewerking vragen om deze manoeuvres te maken en kunnen daarvoor geluidssignalen gebruiken. Kleine schepen mogen geen medewerking vragen en ook geen geluidssignalen geven. Kleine schepen mogen niet sterk gehinderd worden door grote schepen die een van de genoemde manoeuvres doen.

 

tip_uit_de_praktijkIn de praktijk worden geluidssignalen niet gebruikt maar wordt met behulp van de marifoon afspraken gemaakt. Als klein schip, kan je in drukke vaarwateren het beste dicht bij de stuurboordwal blijven varen, zodat grote schepen voor je moeten uitwijken en je deze tegelijk niet hindert omdat zij in de regel wat verder van de wal blijven.

 

Keren
Een groot schip dat keert mag medewerking vragen door het geven van een lange stoot en een korte stoot op de scheepshoorn als deze over stuurboord wil keren (rechtsom keren). Als het grote schip over bakboord (linksom) wil keren, geeft het een lange stoot gevolgd door twee korte stoten.

Vertrekken
Een groot schip dat vertrekt geeft een korte stoot als het daarna stuurboord uit wil gaan en twee korte stoten als het bakboord uit wil gaan.

Het invaren of uitvaren van een haven of nevenvaarwater

hoofd en nevenvaarwaters

Een groot schip geeft drie lange stoten gevolgd door een korte stoot als het voor het invaren of na het uitvaren stuurboord uit wil gaan. Als het bakboord uit wil gaan, geeft het drie lange stoten gevolgd door twee korte stoten. Als een groot schip na het uitvaren van een haven of nevenvaarwater wil oversteken, geeft het drie lange stoten. Als het schip eenmaal is overgestoken en naar stuurboord of bakboord wil afslaan, geeft het een lange stoot gevolgd door een korte stoot (stuurboord uit) of een lange stoot gevolgd door twee korte stoten (bakboord uit).

Aanvullende vaarregels

  • Een schip mag alleen naast een ander schip opvaren als daar voldoende ruimte voor is en dit geen hinder voor de andere scheepvaart oplevert.
  • Alleen bij oplopen en passeren op tegengestelde koersen mag een schip op kortere afstand komen dan 50 meter van een kegelschip (schip met gevaarlijke lading).
  • Schepen moeten zo mogelijk minstens 1000 meter afstand houden ten opzichte van schepen die bezig zijn met mijnopruimwerkzaamheden.
  • Een schip mag niet zonder toestemming langszij komen of vastmaken aan een varend schip of varend drijvend voorwerp.
  • Het is niet toegestaan een ketting, anker of kabel voort te slepen, tenzij dit deel van een manoeuvre is.
  • Een schip mag zich niet met de stroom mee laten drijven zonder dat het gebruikt maakt een middel tot voortstuwing (motor, zeilen, peddels).
  • Het is verboden hinderlijke golfslag te veroorzaken, ook als dit niet specifiek door borden wordt aangegeven bij:
  • een haveningang
  • woonboten
  • kwetsbare oevers
  • veerboten in bedrijf

Veerponten

Veerponten mogen geen schepen hinderen bij hun vertrek. Maar als ze eenmaal aan de oversteek zijn begonnen hebben ze voorrang op kleine schepen, ook als het kleine schip aan de stuurboord wal vaart. Ze mogen grote schepen om medewerking vragen maar moeten deze wel voorrang verlenen als het grote schip aan stuurbord wal vaart.

Slecht zicht

Bij slecht zicht moeten schepen die de reis voortzetten een aantal maatregelen nemen:

  • de navigatieverlichting aan doen
  • een radarreflector voeren
  • vaart matigen en zoveel mogelijk stuurboordwal houden
  • extra goed uitkijken en luisteren
  • zonodig het mistsein geven: elke minuut een lange stoot op de scheepshoorn

Grote schepen zijn verplicht het mistsein te geven maar kleine schepen mogen dit doen. Als de veilige vaart niet kan worden gegarandeerd mogen schepen de reis niet voortzetten en moeten dan zo snel mogelijk aanmeren. Veerponten die niet op de radar varen geven ten minste elke minuut een lange stoot gevolgd door vier korte stoten.

tip_uit_de_praktijkHoewel van slecht zicht wordt gesproken en dat in principe bij zicht minder dan vier kilometer is, treffen de meeste schepen pas de bovengenoemde maatregelen bij een zicht van minder dan 1-2 kilometer. Bij echt slecht zicht <500m, is het heel verstandig om iemand op het voorschip te zetten die kan luisteren naar andere schepen: geluid draagt bij slecht zicht heel ver.

Ligplaats nemen

Bij het ligplaats nemen (aanmeren) ben je verplicht om dat zo te doen dat je daardoor de andere scheepvaart niet hindert en de oevers of kunstwerken niet beschadigt. Daarbij dien je rekening te houden met wind, stroming, golven en zuiging van andere schepen. Dit komt er op neer dat je bijvoorbeeld niet keihard tegen een ander schip aan mag komen bij het aanmeren aan lage wal; dat je niet naast een ander schip kan liggen als de schepen door golfslag erg onstuimig 'tegen elkaar aan rijden'; dat je niet ergens kan aanmeren als je door de zuiging van andere schepen schade veroorzaakt of zelfs losslaat. In feite mag je alleen risicoloos ligplaats nemen.

Elk schip is verplicht andere schepen toe te staan langszij aan te meren en toe te staan dat personen en goederen van het ene schip over het andere schip naar de wal worden verplaatst. Het schip waar langszij wordt afgemeerd is zelfs verplicht om zonodig te assisteren bij aankomst en vertrek van het schip dat langszij ligt. Het is niet toegestaan langszij een varend schip of varend drijvend voorwerp aan te meren zonder toestemming van de schipper daarvan. Politieboten en andere 'handhavers' mogen dit wel.

Het BPR kent een aantal situaties waarbij het verboden is ligplaats te nemen:

  • waar een anker- of meerverbod geldt
  • onder een brug of hoogspanningslijn
  • in een engte of de nabijheid daarvan
  • zodanig aanmeren dat een engte in de vaarweg ontstaat
  • voor de monding van een vaarweg of in een havenopening
  • in het traject van een veerpont
  • bij een keerplaats voor grote schepen
  • op ligplaatsen speciaal toegewezen aan de beroepsvaart

Snelle motorboten en waterskiën

Er gelden een aantal specifieke regels voor snelle motorboten; kleine motorboten die sneller kunnen varen dan 20 km/uur.

Snelle motorboten moeten geregistreerd staan bij de Rijksdienst voor wegverkeer. Dat kan bij het postkantoor en dan krijg je een registratieteken. Dat registratieteken moet samen op de boot worden aangebracht en het registratiebewijs moet aan boord zijn.

Verder moet een snelle motorboot aan een aantal eisen voldoen:

  • de uitlaat moet voldoende gedempt zijn
  • er mag tijdens het varen geen gevaar voor brand zijn en explosie zijn en geen hinder van rook, damp of walm
  • de stuurinrichting moet in orde zijn
  • bij een open stuurstand moet er een dodemansknop zijn waardoor de motor stopt als de stuurman niet achter het stuur zit (bij ghesloten binnenbesturing hoeft dit dus niet)
  • voor iedere opvarende moet er een reddingsvest aan boord zijn en een stuurman die in een open kuip staat moet die ook dragen
  • er moet een brandblusser aan boord zijn

De bestuurder heeft ook een aantal verplichtingen:

  • gebruik van de zitplaats voor de bestuurder is verplicht, tenzij staand sturen veilig is
  • gebruik maken van het dodemanskoord
  • dragen van een reddingsvest
  • vermeiden van hinder of gevaar voor andere schepen
  • motor uitzetten als de boot stilligt
  • scheepsbescheiden, registratiebewijs en vaarbewijs zijn aan boord

De schipper is in eerste instantie verantwoordelijk voor de naleving van deze regels. De eigenaar blijft mede verantwoordelijk, ook als hij de boot heeft uitgeleend (met name voor de technische uitrusting). De bestuurder moet tenminste 18 jaar oud zijn.

tip_uit_de_praktijk

Het onderwerp snelle motorboten is in het examen heel belangrijk

Waterskiën mag alleen in daartoe aangewezen gebieden. De bestuurder heeft hulp van een uitkijk van minstens 15 jaar oud, die op de skiër kan letten en die de skiseinen kent.

 

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

communicatie

Noodsignalen

helicopter reageert op noodsignaalAf en toe komt een schip in nood en heeft dringende hulp nodig. Bijvoorbeeld als er brand is, het schip dreigt te zinken of als er iemand ernstig gewond is. Je kan dan via de marifoon hulp inschakelen. Op open wateren zoals de zee en het IJsselmeer gebruik je daarvoor marifoonkanaal 16 (kustwacht) en op rivieren en meren kanaal 10 of als je in een blokgebied vaart, het daar gebruikte kanaal. En je kan ook 112 bellen.

Om hulp van omringende schepen te krijgen mag je op een aantal manieren aandacht trekken:

  • Overdag zwaaien met een vlag of een ander voorwerp waar je aandacht mee trekt
  • 's Nachts zwaaien met een licht
  • Je kan gebruik maken van vuurpijlen, rookbommen of parachutelichten.
  • En je kan gebruik maken van geluidssignalen: het voortdurend luiden van de scheepsbel, herhaalde reeksen lange stoten op de scheepshoorn of toeter of het seinen van de morsecode voor SOS: drie kort, drie lang, drie kort.

Geluidsseinen

Er zijn veel geluidsseinen (het gebruik van de toeter of hoorn), waarmee schepen met elkaar kunnen communiceren. Kleine schepen mogen niet alle seinen geven die grote schepen wel mogen geven. De onderstaande geluidsseinen mag een klein schip wel geven:

de geluidsseinen voor kleine schepen

Een korte stoot duurt 1 seconde en een lange stoot vier seconden. In de praktijk geven schepen vaak stoten die veel korter duren.

Grote schepen moeten tegelijk met het geven van een geluidssein een helder geel rondom schijnend licht tonen.

Het sein "blijf weg"

Als er op of nabij het vaarwater brand, explosie of vergiftigingsgevaar is of dreigt, kan het sein "blijf weg" worden gegeven. Het sein bestaat uit een korte stoot gevolgd door een lange stoot, minstens 15 minuten herhaald. Het sein zal in de praktijk worden gegeven door een schip met blauwe kegels: een schip dat een gevaarlijk lading vervoert.

Als je dit sein hoort handel je als volgt: van het gevaar wegvaren, ramen en deuren dichtdoen en alle vuur doven (denk aan de waakvlam van de geiser) en via marifoon of 112 de autoriteiten waarschuwen. Let op de windrichting in verband met giftige (rook)gassen. Let op: dit is belangrijke examenstof.

Marifoon en radar

marifoonGrote schepen zijn verplicht een marifoon aan boord te hebben en hoewel die verplichting niet voor kleine schepen geldt, zijn er steeds meer uitgerust met een marifoon. Als je een marifoon aan boord hebt, heb je ook een aantal verplichtingen:

  • De marifoon moet geregistreerd zijn bij het Agentschap Telecom
  • Iemand aan boord moet een bedieningscertificaat hebben
  • Het "Handboek voor de marifonie in de binnenvaart" of de ANWB Almanak 1 moet aan boord zijn
  • Daar waar dat vereist is (dat wordt door borden aangegeven) geldt een uitluister- en communicatieplicht

In Nederland mag de marifoon uitsluitend op laag vermogen uitzenden (0,5 tot 1 Watt). Het Basiscertificaat Marifonie is voldoende om op dit vermogen een marifoon te mogen gebruiken. Op zee wordt op een hoger vermogen (6 tot 25 Watt) uitgezonden omdat daardoor het bereik van de marifoon veel groter is. Je moet dan wel een Marcom-B bedieningscertificaat hebben om de marifoon te mogen gebruiken.{/ariimagepopup}

In sommige gebieden (een overzicht van deze gebieden vind je in Bijlage 9 van het BPR) zijn grote schepen verplicht twee marifoons te gebruiken. De ene marifoon staat dan op het ship-ship kanaal (VHF 10) en de andere staat op het kanaal van de lokale verkeerspost. Kleine schepen hebben deze verplichting niet maar als je er zelf voor kiest om twee marifoons aan boord te hebben geld de verplichting om wel op beide kanalen uit te luisteren.

radar animatieAls een plezierjacht een type-goedgekeurde radar aan boord heeft (en dat heeft vrijwel geen enkel klein schip want het gaat om een dure radar, specifiek voor de beroeps-binnenvaart) moet ook een marifoon aan boord zijn. Op een aantal vaarwateren mag zonder marifoon en type-goedgekeurde radar bij slecht zicht niet worden gevaren. Deze vaarwateren worden opgesomd in Bijlage 9 van het BPR. In de praktijk mag dus vrijwel geen pleziervaartuig bij slecht zicht in zogenaamde 'bijlage 9 gebieden' varen. Een paar voorbeelden van 'bijlage 9 gebieden' zijn: het IJ, het Amsterdam-Rijn kanaal, de vaarwegen tussen de zee en de havens aan de Waddenzee, de Nieuwe waterweg en de Nieuwe Maas. In de ANWB almanak 1 vind je een volledig overzicht.

De gangbare radars op kleine schepen, de zogenaamde jachtenradars, mogen op de binnenwateren niet worden gebruikt om "op de radar" te varen. Uitzonderingen daarop zijn open wateren, zoals de Zeeuwse stromen, het IJsselmeer en de Waddenzee. Voor het gebruik van een jachtenradar is een radardiploma nodig.

Met "op de radar varen" wordt bedoeld dat vooral met behulp van de radar wordt genavigeerd. Je mag dus wel bij goed zicht oefenen, zonder over het radardiploma te beschikken.

Snelle schepen moeten tijdens het varen altijd hun radar aan hebben staan.

 

Verkeerstekens

Verkeerstekens zijn borden die langs het water staan met daarop aanduidingen. Er bestaan een aantal categorieën:

Verbodsborden: witte borden met een rode rand en een rode diagonale streep
Dit bord betekent verboden te meren

verboden aan te meren

Gebodsborden: witte borden met een rode rand
Dit bord betekent voor dit bord wachten

verplichting te varen in de richting die de pijl aanwijst

Beperkingstekens: witte borden met een rode rand en vaak met een zwarte driehoek die de beperkingsrichting aangeeft
Dit bord betekent onderdoorvaart max 7 meter

beperkte_doorvaarthoogte

Aanbevelingstekens: blauwe borden met daarin een wit symbool dat je aanraad om iets te doen
Dit bord geeft aan dat wordt aangeraden naar stuurboord te gaan/de rechter vaart te nemen

aanbevolen_vaarrichting

Aanwijzingstekens: blauwe borden met daarin meestal een wit symbool dat je aandacht vraagt voor een object of situatie
Dit bord geeft aan dat er een kabelpont in het vaarwater is

niet_vrijvarende_veerpont

Bijkomende tekens: een bord onder een van de bovenstaande, dat aangeeft voor wie dat verkeersteken bedoeld is
Dit bord geeft aan dat recreatievaart wordt aangeraden stuurboord te houden

aanbevolen_vaarrichting_pleziervaart

Tekens aan kunstwerken: borden en lichten aan sluizen en bruggen
Dit bord aan een brug betekent verboden (onder)door te varen

 

Hieronder volgt een opsomming van de belangrijkste verkeerstekens


verbod_door_te_varen
 

 

Verbodstekens

 
Algeheel verbod in- , uit-, door- of onderdoor te varen verbod_door_te_varen
Verbod voorbij te lopen (inhaalverbod) verbod op te lopen
Verboden aan te leggen en/of te ankeren verboden te meren of ankeren
Verboden aan te leggen verboden_te_meren
Verboden te ankeren verboden_te_ankeren
Verboden hinderlijke golfslag te veroorzaken verboden_hinderlijke_golfslag_te_veroorzaken
Verboden voor motorschepen verboden_voor_motorschepen
Verboden voor pleziervaart verboden_voor_pleziervaart
Verboden voor zeilschepen verboden_voor_sport_of_pleziervaart
Verbod op te lopen (inhaalverbod) verbod_op_te_lopen
Verboden aan te meren binnen de aangegeven afstand van het bord verboden te meren binnen

 

Gebodstekens

 
 
Verplichting niet voorbij het bord te varen onder bepaalde omstandigheden (dit bord wordt gebruikt om te voorkomen dat schepen te dicht bij een gesloten brug of sluis gaan wachten en daarmee schepen die vanaf de andere zijde komen hinderen) verplichte_vaarrichting
Verplichting bijzonder goed op te letten (bijvoorbeeld bij een drukke kruising of bij werkzaamheden) verplichting_bijzonder_op_te_letten
Verplichte vaarrichting verplichting_om_te_varen_in_de_richting_door_de_pijl_aangegeven
Verplichting zich aan de maximum snelheid te houden ( in km per uur) verplichting_vaarsnelheid_te_beperken
Verplichting zich op betreffende marifoonkanaal te melden (in de praktijk wordt dit van pleziervaart niet verwacht) verplichting_zich_te_melden_op_marifoonkanaal

 

Beperkingstekens

 
 
Beperkte doorvaarthoogte (meters) beperkte_doorvaarthoogte
beperkte diepgang (centimeters) beperkte_waterdiepte

 

Aanwijzingstekens

 
 
Aanbevolen vaarrichting aanbevolen_vaarrichting
Toegestaan aan te meren en/of ankeren toegestaan te meren of ankeren
Niet-vrijvarende veerpont (pont aan een kabel) niet vrijvarende veerpont
Plaats om te keren (bedoelt voor beroepsvaart in een nauwe vaart) plaats_om_te_keren
Einde voorgaande geboden of verboden einde_voorgaande_verboden
Toegestaan te meren binnen de aangegeven afstand van het bord (dit wat onzinnige bord is in een examen voorgekomen en daarom word het hier vermeld. Ik vraag mij af of het echt bestaat) toegestaan te meren binnen

 

Bijkomende tekens

 
 
Verplichte vaarrichting voor motorschepen verplichte_vaarrichting_motorschepen
Aanbevolen vaarrichting voor pleziervaart aanbevolen_vaarrichting_pleziervaart
Over 800 meter is het verboden om sneller te varen dan de aangegeven snelheid maximale snelheid 7kmu geldt na 800m

 

 

 

Tekens aan kunstwerken

Linker doorvaart met daarboven het bord Doorvaart verboden: doorvaart vanaf deze zijde verboden

Middelste doorvaart met een gele ruit: doorvaart van beide zijden toegestaan

Rechter doorvaart met twee gele ruiten: doorvaart alleen vanaf deze zijde toegestaan

brug
"Dubbel rood" onbediende brug

Dit is een brug met een beweegbaar deel maar op dit moment onbediend. Meestal omdat de brug sluitingstijden heeft. Onderdoorvaart is wel toegestaan, zoals blijkt uit de gele ruit

beweegbare_brug_niet_bedient
"Enkel rood" brug gesloten

De brug is gesloten maar wordt bediend. Je moet dus even wachten tot de brug open gaat. Als de brug opengaat en hij blijft op enkel rood staan, zal de brugwachter eerst de schepen aan de andere kant laten doorvaren

beweegbare_brug_geen_doorvaart
"Groen rood" weldra doorvaart

Je moet nog even wachten met doorvaren maar de schepen aan deze kant mogen als eerste door de brug

beweegbare_brug_weldra_doorvaart
"Enkel groen" doorvaart toegestaan

(Zeer zeldzaam is wanneer je een open brug ziet met twee groene lichten boven elkaar. De brug is open voor doorvaart maar onbediend. Het kan bijvoorbeeld gaan om een brug in aanbouw.)

beweegbare_brug_doorvaart_toegestaan

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

algemene regels

toepassingsgebieden scheepvaart reglementenOp Nederlandse binnenwateren en vlak buiten de kust worden verschillende reglementen gebruikt. Het belangrijkste daarvan is het Binnenvaart Politie Reglement, ofwel het BPR. Hiernaast zie je een kaart van Nederland met daarop ingetekend op welke gebieden de reglementen gelden (klik voor een vergroting). Het BPR geldt voor iedereen die zich op het water bevindt; van een kind dat met een rubberbootje aan het spelen is tot en met een enorm cruiseschip. Je bent verplicht een exemplaar van het lokale reglement aan boord te hebben, behalve als dat niet kan zoals bij voorbeeld op een surfplank. Het is trouwens toegestaan om alleen een 'elektronisch middel' bij je te hebben om de reglementen mee op te zoeken. Dus zet in je mobiel de link www.overheid.nl en zoek onder wet- en regelgeving naar het juiste reglement.

In deze cursus worden de reglementen niet volledig beschreven. Dat is geen vereiste voor het examen en bovendien voor de praktijk onnodig. Als je iets wilt nazoeken kan je dat online doen of in de ANWB wateralmanak deel 1.

Scheepvaartverkeerswet

De verschillende reglementen op de Nederlandse binnenwateren komen voort uit de overkoepelende Scheepvaartverkeerswet. De Scheepvaartverkeerswet is een raamwet. In een raamwet wordt alleen genoemd wat in de reglementen geregeld moet worden en waar de reglementen gelden. De precieze uitwerking van de reglementen staat niet in de wet. Dat is handig omdat anders elke minuscule wijziging van de reglementen als een wetswijziging goedgekeurd zou moeten worden door de Staten Generaal. Wel worden er enkele algemeen geldende regels beschreven, zoals bijvoorbeeld het maximaal alcohol promillage: overal en op alle schepen 0,5 promille.

De Scheepvaartverkeerswet heeft als doel:

  • Het verzekeren van een veilig en vlot verloop van het scheepvaartverkeer
  • Het in stand houden van de scheepvaartwegen
  • Het voorkomen of beperken van schade aan scheepvaartwegen en kunstwerken (sluizen e.d.)
  • Verkeersreglementering

De bevoegde opsporingsambtenaren controleren de naleving van de wet. Niet alleen de waterpolitie is bevoegd maar ook verkeersbegeleiders, sluismeesters, brugwachters en enkele andere ambtenaren hebben een opsporings- en aanhoudingsbevoegdheid. Op overtreding van de wet staan verschillende straffen zoals boetes, gevangenisstraf of (tijdelijke) vaarontzegging.

Definities van het BPR

Het BPR is verreweg het belangrijkste reglement voor de pleziervaart. In de inleiding van het reglement wordt de precieze definitie gegeven van typen schepen, samenstellen, lichten en geluidsseinen en van enkele overige begrippen. Vooral de definitie van typen schepen is interessant omdat daar bijvoorbeeld uit blijkt dat een zeilschip alleen een zeilschip is als het de motor niet gebruikt. Zodra er met de gashendel gas wordt gegeven is het zeilschip een motorschip, ook als de zeilen nog omhoog staan. En een visserschip is alleen een vissersschip als het daadwerkelijk vist (let op: daar denken vissers in de praktijk heel anders over!).

Typen schepen

  1. Schip: Elk vaartuig dat wordt gebruikt als middel van vervoer te water en dat daarvoor geschikt is. Daar horen ook bij een watervliegtuig of een vaartuig zonder waterverplaatsing (bijvoorbeeld een hovercraft).
  2. Motorschip: Een schip dat gebruik maakt van mechanische middelen tot voortbeweging.
  3. Groot schip: Een schip dat niet past binnen de definitie van een klein schip, zoals hieronder omschreven (over het algemeen schepen langer dan 20 meter of beroepsvaart kleiner dan 20 meter, zoals een kleine rondvaartboot of een veerpont).
  4. Klein schip: Een schip waarvan de lengte minder dan 20 meter bedraagt. De lengte is de afstand van de voorkant van de voorste tot de achterkant van het achterste deel van de romp, zonder de boegspriet, de papegaaistok en het trimvlak. Uitzonderingen op de lengteregel zijn: een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszij vastgemaakt meevoert • een passagiersschip • een veerpont • een vissersschip • een duwbak Deze schepen gelden als een Groot schip, ook als ze korter dan 20 meter zijn.
  5. Snel schip: Een groot motorschip dat met een snelheid van meer dan 40 km per uur ten opzichte van het water kan varen (draagvleugelboot, luchtkussenvaartuig of motorschip met meer dan één romp).
  6. Passagiersschip: Een schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren
  7. Zeegaand schip: een groot schip dat van zee komt of naar zee gaat en dat daarbij deelneemt aan de scheepvaart op de binnenwateren. Om welke wateren het gaat staat in de bijlagen van het BPR (op deze site staan de bijlagen niet vermeld).
  8. Bovenmaats schip: Een schip dat door zijn grote diepgang of lengte maar een beperkt gedeelte van de vaarweg kan gebruiken. De plaatselijke autoriteiten bepalen welke schepen voor een bepaald vaarwater als 'bovenmaats' worden aangewezen.
  9. Duwboot: Een motorschip dat deel uitmaakt van een duwstel en daarbij dient voor het voortbewegen en het sturen van andersoortige schepen en dat daarvoor is gebouwd of ingericht.
  10. Duwbak: Een schip dat is gebouwd of speciaal geschikt is om te worden geduwd.
  11. Zeeschipbak: Een duwbak die is gebouwd om aan boord van een zeeschip te kunnen worden vervoerd en om de binnenwateren te bevaren.
  12. Drijvend werktuig: Een schip voorzien van werktuigen, die zijn bestemd om op vaarwegen of in havens te worden gebruikt.
  13. Vissersschip: Een schip dat vist met netten, lijnen of ander vistuig, die de manoeuvreerbaarheid beperken. (Dus niet een motorbootje met een hengelaar.)
  14. Veerpont: Een schip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij de vaarweg wordt overgestoken, en dat door de bevoegde autoriteit als veerpont is aangemerkt.
  15. Zeilschip: Een schip dat uitsluitend door zijn zeilen wordt voortbewogen. Een schip dat onder zeil vaart en tegelijk zijn mechanische middelen tot voortstuwing (motor) gebruikt, is een motorschip.
  16. Zeilplank: Een klein schip voorzien vaan een vrij bewegende zeiltuigage, die is gemonteerd op een in alle richtingen draaibare mastvoet en die tijdens het zeilen niet in een vaste positie wordt ondersteund.
  17. Snelle motorboot: Een klein schip dat bij gebruikmaking van zijn motor sneller dan 20 km per uur ten opzichte van het water kan varen.
  18. Waterscooter: Een snelle motorboot, gebouwd of ingericht om door een of meer personen skiënd door of over het water te worden voortbewogen.

 

Samenstellen

Samenstel: een aantal schepen die met kabels aan elkaar zijn vastgemaakt om samen door het water te varen
Sleep: Eén of meer motorboten trekken met kabels een of meer schepen of bakken achter zich aan of helpen bij het sturen daarvan.

Duwstel: Een of meer duwboten zijn in een starre verbinding vastgemaakt aan een of meer andere schepen of bakken, waarbij in ieder geval één van de schepen of bakken vóór de duwboot uit wordt geduwd.

Gekoppeld samenstel: Twee of meer schepen zijn langszij aan elkaar vastgemaakt. De gesleepte schepen zitten in ieder geval niet voor het schip dat het samenstel voortbeweegt.

Lichten en geluidsseinen

  • 's Nachts: De tijd tussen zonsondergang en zonsopgang.
  • Overdag: De tijd tussen zonsopgang en zonsondergang.
  • Wit licht, rood licht, groen licht. geel licht en blauw licht: Lichten die schepen of vaartuigen gebruiken om te worden herkend. Deze lichten moeten aan bepaalde voorschriften voldoen.
  • Krachtig licht, helder licht en gewoon licht: Ook de sterkte van een licht moet aan vastgestelde normen voldoen.
  • Flikkerlicht: Een periodelicht dat 50 tot 60 flikkeringen per minuut toont.
  • Snel flikkerlicht: Een zwaailicht of periodelicht dat 100 tot 150 flikkeringen per minuut toont.
  • Korte stoot: Een geluidssein dat ongeveer 1 seconde duurt.
  • Lange stoot: Een geluidssein dat ongeveer 4 seconden duurt; de tijdruimte tussen opeenvolgende lange stoten is ongeveer 1 seconde.
  • Reeks zeer korte stoten: Een reeks van ten minste zes stoten die elk ongeveer 1/4 seconde duren.

Overige begrippen

  • Drijvend voorwerp: Een bouwsel dat geschikt is gemaakt om in het water te worden verplaatst en dat geen schip of drijvende inrichting is. Denk bijvoorbeeld aan een ponton met een hijskraan er op.
  • Drijvende inrichting: Een drijvend bouwsel dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst. Denk aan een drijvend clubhuis van een roeivereniging of een woonboot.
  • Stilliggend: Ten anker of afgemeerd
  • Varend: Niet ten anker of gemeerd liggend, ook niet vast gevaren.
  • Vaarweg: Elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water.
  • Vaarwater: Het gedeelte van een vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt.
  • Exploitant: de eigenaar, de rompbevrachter of ieder ander die de zeggenschap heeft over het gebruik van een schip.
  • ADNR: Het reglement over het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn.

 

De schipper

De schipper is verantwoordelijk voor de veiligheid van schip en bemanning en voor het naleven van de reglementen. De bemanning moet dan ook doen wat hij opdraagt en mag niet zonder overleg koers en/of vaart van het schip veranderen. De schipper hoeft niet daadwerkelijk te sturen en degene die stuurt is niet automatisch de schipper. Het is dus heel goed mogelijk om als schipper instructies te geven aan degene die stuurt en vervolgens even benedendeks te gaan om koffie te zetten of iets dergelijks. Terwijl je in de kombuis bezig bent blijf je wel verantwoordelijk voor wat er gebeurt. Als schipper moet je er dus wel bij stilstaan of het geen gevaar oplevert om benedendeks te gaan. Als twee varende schepen aan elkaar zijn vastgemaakt (samenstel) kan elk schip nog een eigen schipper hebben. Maar een van beiden is ook de schipper van het gehele samenstel en dat is de baas. De andere schipper blijft wel verantwoordlijk voor het juist voeren van zijn eigen schip. In de praktijk zou dit bijvoorbeeld kunnen betekenen dat je als "tweede schipper" besluit om het samenstel te verlaten omdat je het niet eens bent met de gang van zaken.

In het BPR staat beschreven dat de schipper volgens de principes van goed zeemanschap dient te handelen. Daarbij hoort de verplichting alles te doen om een aanvaring te vermijden, ook als daartoe moet worden afgeweken van het reglement. Dus als een schip dat voor jou uit moet wijken dat niet doet, ben je verplicht om zelf alles te doen om een aanvaring te vermijden. Ook als dat betekent dat afwijken van het reglement noodzakelijk is. (Er is op het water trouwens geen sprake van het hebben van voorrang: afhankelijk van de situatie zijn schepen al dan niet uitwijkplichtig.)

De principes van goed zeemanschap zijn: kennis, kunde en anticipatie. De kennis doe je op oor deze ursus en de kunde krijg je n de praktijk. nticiperen op de situaties die je tegen kan komen is erg belangrijk omdat je daarmee gevaarlijke situaties kan voorkomen. Denk daarbij aan het voorzien van een moeilijke manoeuvre in de haven, zodat je alvast voorbereidende maatregelen kan nemen. Als het hard waait of zou kunnen gaan waaien, kan het verstandig zijn om te beslissen om niet uit te varen om risico te vermijden. Als je op een zeilschip vaart en je ziet een zware wolk aankomen waar veel wind uit kan komen, is het wijs om van tevoren zeil te minderen in plaats van dat midden in een krachtige windvlaag te moeten doen. En zo zijn veel situaties te noemen waarbij anticipatie belangrijk is. Risco voorkomen is de grondslag van een veilige vaart.

 

Het BPR verbind een inimum leeftijd van degene die stuurt aan enkele soorten vaartuigen:

  • Een zeilschip korter dan 7 meter, roeiboten, kano's en waterfietsen: geen leeftijdsgrens
  • Een open motorboot korter dan 7 meter, dien niet harder kan dan 13 km per uur: 12 jaar
  • Motorboten die sneller kunnen varen dan 20 km per uur: 18 jaar
  • Voor alle andere kleine schepen: 16 jaar

Daarbij geldt de eis dat de stuurman wel bekwaam moet zijn. Iemand die nog nooit gevaren heeft kan natuurlijk niet op een bekwame manier met een zeiljacht of flinke motorboot omgaan. Je drie-jarige zoontje in zijn eentje in een rubberboot zetten is daarom ook niet reglementair.

De stuurman van een schip moet bovendien goed zicht rondom hebben.

De schipper en alle opvarenden zijn verplicht om de aanwijzingen op te volgen van daartoe bevoegde ambtenaren (sluismeesters, brugwachters, havenmeesters etc.)

Waterskiën

Bij waterskiën zal de boot sneller gaan dan 20 km/uur. De bestuurder moet minimaal 18 jaar oud zijn en in bezit van een klein vaarbewijs. Een tweede persoon van minstens 15 jaar oud dient uitkijk te houden. Waterskiën mag alleen in daartoe aangewezen gebieden.

Verplichte documenten aan boord

Voor verschillende soorten schepen worden een aantal eisen gesteld ten aanzien van de documenten die aan boord moeten zijn:

  • Alle schepen: het Binnenvaart Politie Reglement
  • Het vaarbewijs op schepen die vaarbewijsplichtig zijn
  • Snelle motorboten: het registratiebewijs
  • Schepen met marifoon: het registratiebewijs van de marifoon (elke marifoon moet geregistreerd zijn bij het Agentschap Telecom), het Handboek voor de marifonie (het deel dat betrekking heeft op de pleziervaart staat ook in de ANWB wateralmanak deel 1)

Een marifoon mag alleen worden gebruikt als er iemand aan boord is met een bedieningscertificaat. 

Algemene bepalingen

Het is niet toegestaan voorwerpen buitenboord te laten uitsteken die schade kunnen veroorzaken of gevaar opleveren. Dit geld ook voor ankers.

Schepen mogen alleen aan daartoe bestemde objecten worden vastgemaakt. Dus niet aan bomen, verkeersborden, lantaarnpalen, tonnen en boeien en dergelijke.

Er mogen geen zaken overboord worden gezet die een gevaar voor de scheepvaart kunnen opleveren. Bijvoorbeeld landvasten of andere lijnen.

Elk schip is verplicht een ander schip langszij te laten, tenzij dat een gevaar voor opvarenden of schade aan het schip zou veroorzaken.

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

lichten

Verlichting van betonning

Op sommige boeien, bakens en tonnen vind je een licht dat in een cyclus aan en uit gaat. De drie meest voorkomende kleuren van deze lichten zijn rood, groen en wit. Andere kleuren komen ook wel voor maar die zie je zelden. Het is kenmerkend voor deze lichten dat ze altijd een periode aan en een periode uit zijn. De manier waarop een specifieke boei of ton dat doet noem je het lichtkarakter. Je kan als je vaart goed het verschil zien tussen lichten op boeien e.d. en navigatieverlichting van schepen. Lichten van boeien ‘knipperen’ altijd en lichten van schepen (en van havens) zijn continu aan. Als een licht op een boei een snel karakter heeft, dat wil zeggen kort aan en daarna kort uit is, gaat het om een ‘onrustig’ licht dat aanduidt dat ter plekke iets belangrijks aan de hand is. Bijvoorbeeld een scheiding van vaarwateren of een belangrijke ondiepte. Als het lichtkarakter van een boei rustiger is, bijvoorbeeld 3 seconden aan en dan 5 seconden uit, is de omgeving relatief veilig. Er zijn ook boeien en tonnen die onverlicht zijn. Dat noem je ‘blinde tonnen’. Op de vaarkaart staan alle boeien, tonnen en bakens ingetekend en er staat aangegeven of zij een licht hebben en welke kleur en welk karakter dat heeft (de kleur geel wordt op de kaart gebruikt om een wit licht aan te duiden). Hiernaast zie je zes boeien met lichten en een blinde ton rechts boven. De boeien en hun lichten zijn ingekleurd en naast het licht zie je met een afkorting aangegeven welk lichtkarakter ze hebben. Bij de gele boei staat een Y (yellow) om aan te geven dat het niet een wit maar een geel licht heeft. Het kleine cirkeltje onderin de boei geeft de exacte positie van de betonning aan.

Lichtkarakters

detail van vaarwaterEr zijn een aantal verschillende soorten lichtkarakters die je voor het examen klein vaarbewijs uit je hoofd moet weten.

Quick/Very Quick / Q/VQ / flikkerlicht / een Q is 1 keer per seconde aan, een VQ is 2x per seconde aan.

Flash/Long Flash / Fl/LFl / schitterlicht / een Fl is een hele seconde aan, een LFl is twee hele seconden aan.

Isophase / Iso / isofaselicht / een Iso is even lang aan als uit.

Occulting / Oc / onderbroken licht / een Oc is langer aan dan uit.

Morsecode / Mo / morsecode licht / heeft het karakter van een letter uit de morsecode, bijv. ‘A’.

Fixed / F / vast licht / een F is continu aan.

De cyclus of periode is de totale tijd dat het licht aan en uit is, waarna het karakter zich herhaalt.Behalve de aanduiding om welk soort licht het gaat, staat op de kaart ook aangegeven hoe vaak het licht aan is binnen één cyclus en hoe lang de cyclus duurt.

Laten we een paar voorbeelden uit de kaart hierboven bekijken. Een van de rode boeien heeft het lichtkarakter Oc(2)9s. De periode van het licht is 9 seconden en binnen die tijd is het licht twee keer lang aan en twee keer kort uit (hoe lang precies hoef je niet te weten). De rood-groene splitsingsboei heeft het karakter Fl(2+1)15s. Binnen de periode van 15 seconden is dit licht twee keer gedurende 1 seconde aan, daarna is het licht uit en dan is het licht nogmaals één seconde aan. De rest van de periode van 15 seconden is het licht uit. De meeste verlichte boeien hebben een Q karakter: binnen één seconde is het licht steeds kort aan. Voor het examen hoef je niet al deze karakters te kunnen lezen maar de tabel hierboven moet je wel kennen.

Havenlichten

havenlichtHavenlichten hebben altijd een groen of rood F lichtkarakter (een vast licht) en geven de plaats van de haveningang aan. Rode havenlichten aan de linkerzijde van de haveningang en groene havenlichten aan de rechterzijde van de haveningang. De opstand van havenlichten is overeenkomend rood-wit en groen-wit gestreept. Je vraagt je misschien af waarom rode havenlichten links staan, terwijl ze in het SIGNI gebied aan de rechterzijde van het vaarwater staan. Bekijk het alsof je van zee komt varen en een haven in gaat.

De haven van Rotterdam is een goed voorbeeld omdat de Maas daar door stroomt: als je van zee de haven in vaart, vaar je tegenstrooms en dus tegen de SIGNI betonningsrichting in. En als je tegen de betonningsrichting in vaart, heb je de rode betonning links en de groene havenlichtenbetonning rechts. Dat correspondeert dus met de zijde waar de havenlichten staan. De navigatieverlichting op je schip heeft trouwens ook het rode licht aan bakboord en het groene licht aan stuurboord. In het volgende cursus deel meer over navigatieverlichting. Er is een mooi ezelsbruggetje om te onthouden aan welke kant de rode havenlichten en rode navigatieverlichting is: “een zeeman komt met bloedend hart thuis”. Je hart zit links, dus.. … rood aan bakboord.

Lichtenlijnen en sectorlichten

lichtenlijn_schijnendBij sommige havens, sluizen en andere plaatsen waar veel obstakels zijn, wordt je met een lichtenlijn of een sectorlicht geholpen om veilig de haven in te varen. Een lichtenlijn bestaat uit twee lichten op hoge palen die samen in het verlengde van het vaarwater staan. Het achterste licht staat op een hogere paal dan het voorste licht. Als je zodanig koers kiest dat je steeds de twee lichten boven elkaar ziet staan, vaar je in het verlengde van de denkbeeldige lijn die hen verbind en die door het midden van het vaarwater loopt.

Hierboven zie je de lichtenlijn aan de zuidkant van de sluizen bij Enkhuizen. Klik op de foto voor een vergroting. Op de bovenste afbeelding zijn de lichten van de lichtenlijn uit en op de onderste afbeelding zijn de lichten aan. Links van de lichtenlijn zie je de havenlichten van één van de haveninvaarten van Enkhuizen. De andere (rode) lichten horen bij de spuisluizen.

 

 

Laten we eens kijken hoe een lichtenlijn op een kaart wordt aangegeven. Op de kaart hiernaast zie je weer de lichtenlijn die aangeeft hoe je veilig de sluis bij Enkhuizen kan naderen. Het lkaart enkhuizenichtkarakter is wit Iso 4 (de twee lichten zijn tegelijkertijd twee seconden aan en daarna twee seconden uit). Op de lijn in het verlengde van de lichten staat aangegeven welke koers je moet aanhouden om de haven in te varen (op deze kaart niet zichtbaar). Stel dat jij in op het Markermeer naar Enkhuizen vaart. Je ziet allerlei lichten van de haven, de sluizen, de vaargeul en van de stad. Zoek de twee geleidelichten en ga in het verlengde ervan varen. Als je dichtbij de invaart naar de sluis bent, zal je vanzelf meer detail zien en weten wanneer je de lichtenlijn kan verlaten om veilig stuurboord uit naar de sluizen te varen. 

Let op: lichtenlijnen lopen over het midden van het vaarwater. Ook andere schepen kunnen precies in de lichtenlijn varen en jou van voren of achteren naderen.

 

sectorlichtAan de rechterzijde van de kaart hiernaast zie je een vuurtoren met een halve cirkel met verschillende kleuren ingetekend. Dit is een sectorlicht. Afhankelijk van waar je vaart bevind je je in één van de sectoren van het sectorlicht en zie je de bijbehorende lichtkleur. Sectorlichten moet je altijd even met behulp van een kaart bestuderen, vóór je begrijpt wat de verschillende sectoren aanduiden. Soms duidt de overgang tussen twee kleuren op een belangrijke bocht in het vaarwater (zo ook hier, zoek maar eens op waar). Vaak worden ze gebruikt bij de nadering van een haven. In het voorbeeld hiernaast is dat vrij duidelijk te zien: de smalle witte sector staat precies in het verlengde van de lichtenlijn in Delfzijl. Als je de haven van Delfzijl verlaat vaar je in de witte sector; wordt het licht ineens rood of groen, weet je dat je je buiten het veilige gebied begeeft en ook welke kant je op moet sturen. Dit sectorlicht zou ook wel eens een functie kunnen hebben t.b.v. het naderen van de sluis direct naast het licht.

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

betonning

 

Er zijn veel verschillende tonnen, boeien en bakens. In dit deel van de cursus Klein vaarbewijs 1 worden de belangrijkste opgesomd.

Boeien

boeiBoeien zijn groot (op zee soms zo groot als een klein huis) en worden gebruikt bij de belangrijkste, grootste vaarwateren. Ze hebben de volgende onderdelen:

a. ankersteen

b. ketting

c. drijflichaam

d. bord met vaarwateraanduiding en een nummer

e. radarreflector

f. licht

g. topteken

Het bord met de vaarwateraanduiding heeft altijd een of twee letters die afgeleid zijn van de naam van het vaarwater. De nummers op rode boeien zijn even en op de groene boeien oneven. Nummering begint op zee met de nummers 1 en 2 en loopt op richting land (tegen de SIGNI betonningsrichting in). Het topteken heeft een vorm die correspondeert met de functie en kleur van de boei. In het voorbeeld is een rode laterale boei getekend dus is het topteken stomp. Het 'hekwerk' op het drijflichaam correspondeert op dezelfde manier.

laterale boeienDat zie je op de voorbeelden hiernaast ook heel mooi. De rode boei heeft een stomp hekwerk, de groene boei heeft een spits hekwerk en de rood-witte boei heeft een rond hekwerk. De rood-witte boei markeert een gebied met een veilig vaarwater. Deze boeien worden op open wateren zoals het IJsselmeer gebruikt en markeren dan in plaats van groene en rode laterale markering een veilige route om te varen. Ze worden met een onderlinge afstand van meerdere zeemijlen neergelegd. (Op zee hebben de rood-witte tonnen trouwens een iets andere betekenis)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tonnen en sparboeien

ton groen en roodTonnen zijn klein en het belangrijkste kenmerk is dat de vorm van het drijflichaam correspondeert met de kleur van de ton. Niet alle tonnen hebben een topteken.

 

 

 

Sparboeien zijn feitelijk langwerpige tonnen (ze hadden beter spartonnen sparboeien groen en roodkunnen heten ;) en worden vaak 's winters ingezet in plaats van 'normale' tonnen omdat ze beter zichtbaar zijn en beter blijven drijven als er ijs is.

 

 

Bakens

drijfbaken kopbaken kribbaken steekbakenDrijfbakens zijn kleine cilindervormige tonnen die altijd een topteken hebben.

Kopbakens worden op ondiepe plekken in de bodem gezet en hebben altijd een topteken.

Kribbakens worden in rivieren op kribben gezet en hebben altijd een topteken.

Steekbakens worden gebruikt in ondiepe gebieden met getijden. Bijvoorbeeld op de Waddenzee. Als de takken bij elkaar zijn gebonden is het steekbaken spits (groen). Als de takken niet bij elkaar zijn gebonden is het steekbaken stomp (rood). Steekbakens worden ook wel 'prikken' genoemd. Er wordt nogal eens over een prik heengevaren waardoor de samengebonden takken losraken. Heel lastig want prikken worden meestal ingezet op plekken waar je heel nauwkeurig in de geul moet blijven varen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aanvullende markering

aanvullende markering

Aanvullende markering is rood-wit of groen-wit gestreept en wordt op drukke vaarwateren naast de normale laterale markering gelegd. Rood-wit aan de rode kant en groen-wit aan de groene kant.

aanvullende-betonning

Daarmee wordt naast het grotere vaarwater een soort 'ventweg' aangegeven waar kleinere schepen kunnen varen zonder grote schepen tot hinder te zijn. Op de kaart hieronder zie je de aanvullende markering van het IJ in Amsterdam.

 

Bijzondere markering

bijzondere-markering1Bijzondere markering is altijd geel, heeft soms een topmerk en soms een licht. Deze markering wordt voor heel veel verschillende zaken gebruikt en vangt eigenlijk alle bijzondere situaties op die met de andere markering niet kan worden aangegeven. Bijvoorbeeld voor het aangeven van een visserijgebied, een schietgebied van de marine, een gebied bedoeld om te waterskiën, een baggergebied, de plek van een gasleiding of telefoonkabel onder het water, wedstrijdgebieden of een gebied dat verboden toegang is (dan heeft de markering een rood-wit-rood topteken). De ankerboei, zoals besproken in manoeuvreren, is ook een bijzondere markering.

boei-bijzondere-markering

 

 

 

 

Scheiding van vaarwateren

scheidingston-aanvaringWaar vaarwateren samenkomen en uit elkaar gaan wordt de scheiding aangegeven met rood-groene tonnen. Er bestaan drie varianten:

• Scheidingston vaarwateren van ongelijk belang, hoofdvaarwater links van de ton - rood boven en groen onder (eventueel een rood licht) • Scheidingston vaarwateren van ongelijk belang, hoofdvaarwater rechts van de ton- groen boven en rood onder (eventueel een groen licht) • Scheidingston vaarwateren van gelijk belang - rood-groen-rood-groen (eventueel een wit licht)

Zoals je ziet bepaalt de aanwezigheid van een hoofdvaarwater of een nevenvaarwater de kleur van de scheidingstonnen. Waar twee hoofdvaarwateren of twee nevenvaarwateren samenkomen vind je de scheidingston vaarwateren van gelijk belang. Waar een hoofdvaarwater en een nevenvaarwater samenkomen vind je een scheidingston vaarwateren van ongelijk belang.

scheidingston vaarwegen ongelijk belang, hoofdvaarwater rechtsEen hoofdvaarwater is niet vergelijkbaar met een voorrangsweg. Als je van een nevenvaarwater op een hoofdvaarwater komt moet je wel extra rekening houden met de vaart op het hoofdvaarwater. Meer daarover in voorrangsregels. Voor nu gaat het er om dat je de betekenis van de scheidingstonnen kent, een belangrijk examenonderwerp.

Het laat zich het beste uitleggen met een voorbeeld: Stel je vaart op een rivier met de stroom mee (dus met de betonningsrichting mee) in een hoofdvaarwater. Dan heb je steeds de rode laterale betonning rechts van je. Bij een vertakking zie je een scheidingston met rood boven en groen onder. De betekenis van die ton is 'het hoofdvaarwater is links van de ton'. Aangezien jij in het hoofdvaarwater vaart, laat je de ton dus rechts van je liggen als je hem passeert.
scheidingsboei vaarwegen gelijk belangDe truc is nu om, als je in het hoofdvaarwater wilt blijven, alleen op de bovenste kleur van de scheidingstonnen te letten. Tijdens je vaartocht hield je steeds de rode tonnen rechts en een scheidingston met een rode bovenkant houd je dus ook aan je rechterkant. Hetzelfde maar dan omgekeerd geld voor de scheidingston 'hoofdvaarwater rechts'. Die heeft namelijk een groene bovenkant en aangezien je de hele tijd dat je aan het varen was, steeds de groene tonnen links liet liggen, blijf je dat nu ook doen. Dus:

• Als je steeds in het hoofdvaarwater vaart, let je alleen op de kleur van de bovenste helft van de scheidingston • Als je steeds in het nevenvaarwater vaart, let je alleen op de kleur van de onderste helft van de ton.

 

 scheiding-vaarwateren1

 

 

Cardinale markering

cardinale-betonningCardinale markering wordt gebruikt om bij plaatselijke obstakels aan te geven aan welke zijde je het obstakel het beste kan passeren. Een obstakel kan een wrak, een ondiepte of bijvoorbeeld een gevaarlijke rots zijn. Er zijn vier verschillende 'cardinalen', de Noord-, Oost-, Zuid- en Westcardinaal. Cardinalen zijn altijd geel met zwart en hebben een topteken dat uit twee zwarte driehoeken bestaat. Het topteken, de kleuren op het drijflichaam en het lichtkarakter geven aan om welke cardinaal het gaat. Cardinalen vertellen je aan welke zijde je ze moet passeren. Een Noordcardinaal bijvoorbeeld ligt ten noorden van het obstakel en je passeert de cardinaal aan de noordelijke kant. De cardinalen blijven tussen jou en het obstakel.

De cardinalen zijn vrij makkelijk uit elkaar te houden omdat het zwarte topteken 'wijst' naar het zwart geschilderde deel van de boei. Laten we de cardinalen even een voor een doornemen: 

cardinale-betonning-nachtNoord cardinaal, topteken wijst naar het noorden, bovenste helft zwart, onderste helft geel

• Zuid cardinaal, topteken wijst naar het zuiden, onderste helft zwart, bovenste helft geel

• Oost cardinaal, topteken wijst naar boven en onder en heeft (met een beetje fantasie) een O-vorm, boven zwart, midden geel, onder zwart

• West cardinaal, topteken wijst naar het midden en heeft (met wat meer fantasie) een W-vorm, boven geel, midden zwart, onder geel

Alvast vooruitlopend op het volgende onderwerp in deze cursus (lichten van vaarwegmarkering) kijken we even naar de lichten van cardinale markering. Cardinalen hebben altijd een wit Quick (Q) of Very Quick (VQ) lichtkarakter. Een Q is één korte flits per seconde. Een VQ heeft twee korte flitsen per seconde.

De lichten van cardinalen hebben een ezelsbruggetje: ze zijn afgeleid van de klok. 

  noord-cardinaal

 

De noord cardinaal ligt op '12 uur' en heeft een wit licht Q of VQ

 

 

 

 

 

 

oost-cardinaal

 

 

De oost cardinaal ligt op '3 uur' en heeft een wit licht Q(3) of VQ(3)

 

 

 

 

 

 

zuid-cardinaal

 

 

De Zuid Cardinaal ligt op '6 uur'. Omdat het door golven moeilijk kan zijn om het verschil tussen zes en negen te zien, heeft de zuid cardinaal een extra lichtflits van twee seconden: de LongFlash (LF). Het lichtkarakter van zuid cardinalen is dan ook wit Q(6)LF of VQ(6)LF.

 

 

 

 

 

 west-cardinaal

 

De West cardinaal ligt op '9 uur' en heeft een wit licht Q(9) of VQ(9)

 

 

 

 

 

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

markeringssystemen

Door op de oever en in het water boeien, tonnen, bakens en verkeersborden te plaatsen, wordt aan schepen instructies gegeven voor de veilige navigatie. Dit noemen we vaarwegmarkering. Internationaal bestaan er drie belangrijke markeringssystemen en met twee daarvan hebben we in Nederland te maken:

SIGNI (SIGnalisation de voies de Navigation Intérieure) het Europese markeringssysteem voor de binnenwateren

IALA-A (International Association of Lighthouse Authorities, systeem A) wordt in Europa op zee gebruikt

Het IALA systeem wordt in Nederland op de Westerschelde, de Waddenzee en op de Eems-Dollard gebruikt. In de cursus Klein vaarbewijs 2 wordt daar nader op ingegaan. In de rest van Nederland wordt het SIGNI systeem gebruikt en daar gaan we in dit cursusdeel nader naar kijken.

Laterale en cardinale markering

Zowel in het SIGNI systeem als in het IALA systeem bestaan twee manieren om de vaarweg te markeren. 

Laterale markering houdt in dat er met regelmatige tussenposen betonning langs de rand van het vaarwater is gelegd. Zo wordt een 'weg' aangegeven waarbinnen je kan varen.

Cardinale markering wordt gelegd op plekken waar een plaatselijk gevaar of obstakel is en om aan te geven hoe je er het beste omheen kan varen. Bijvoorbeeld een wrak of een ondiepte.

cardinal betonning

In het SIGNI gebied kom je het meeste laterale markering tegen maar er komt ook cardinale markering voor. Op zee is dat precies andersom. Dat is ook logisch als je bedenkt dat je op de binnenwateren continu ondiepten en oevers tegenkom, waardoor het handig is om vrij precies aan te geven hoe schepen veilig kunnen varen. Het heeft daarentegen niet veel zin om een 'weg' te markeren van Nederland naar Amerika. Als er midden op de Noordzee een wrak ligt, is het zinniger om met een paar tonnen aan te geven hoe je er omheen kan varen, dan een complete betonningsroute aan te leggen.

De cardinale markering bestaat ook uit maar vier verschillende tonnen, zoals je hiernaast op de afbeelding kan zien. Later meer daarover.

Nog even een paar definities: Vaarweg: elk water dat openstaat voor verkeer met schepen Vaarwater: het deel van de vaarweg dat daadwerkelijk geschikt is voor scheepsverkeer Vaargeul: het betonde deel van de vaarweg

Neem als voorbeeld de Kaagerplassen: het hele plassengebied is de vaarweg, alle delen van de plassen die geschikt zijn voor jouw schip is voor jou vaarwater, de betonde vaarroute's zijn de vaargeulen. Als je met een wat groter schip met veel diepgang op de Kaagerplassen vaart, kan voor jou het vaarwater wel eens alleen de vaargeul zijn. Vaarwater en vaargeul wordt daarom nogal door elkaar gehaald. Op het examen wordt vaarwater gebruikt dus daarom wordt op deze site ook die term gebruikt. Het is een beetje raar dat de term "vaargeul" wordt gebruikt voor een "weg in het water" en de term "vaarweg" voor het gehele water. Dat is niet zo handig bedacht.

De betonningsrichting van laterale markering

laterale-markering

Laterale markering bestaat uit rode en groene betonning en/of bakens, die de randen van het vaarwater aanduiden. Rood aan de ene kant van het vaarwater en groen aan de andere kant. Het is niet willekeurig aan welke zijde de rode en groene betonning wordt neergelegd. In de SIGNI betonningsrichting wordt rood aan de rechterzijde van het vaarwater en groen aan de linkerzijde van het vaarwater gelegd. De betonningsrichting is van land naar zee. In een rivier is dat van de berg (oorsprong) naar zee. Dus met de stroom mee. In kanalen is de betonningsrichting van een hoger gelegen kanaal naar een lager gelegen kanaal. In vertakkingen van vaarwegen, is de betonningsrichting van het nevenvaarwater (secundair vaarwater) naar het hoofdvaarwater.

Als je dus 'met de betonningsrichting mee' vaart, houd je rood rechts en groen aan je linkerkant. Als je de andere kant opvaart, zijn de kleuren uiteraard andersom. Dit klinkt lastig om te onthouden en in de praktijk werkt het gelukkig veel simpeler: je vaart normaal gesproken gewoon tussen de betonning door van A naar B en het zal je worst wezen welke kleur ton aan welke kant van het vaarwater ligt. Je blijft gewoon steeds tussen de rode en groene tonnetjes varen. Maar voor het examen moet je wel weten of je met of tegen de betonningsrichting vaart.

Spits en stomp

Als het schemert is het vaak lastig om te zien welke kleur de betonning heeft. Je ziet dan alleen de omtrek van de betonning. Daarom is rode laterale markering kegelvorming en heeft een platte bovenkant (stomp) en groene laterale markering is driehoekig en heeft een spitse bovenkant (spits). Ook de toptekens (de kleine uitsteeksels boven de ton) hebben een corresponderende vorm.

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

het weer

 

In de praktijk heeft het weer het meeste invloed op de keuze welke route je wilt gaan varen. Je stelt jezelf de vraag: wat is een veilige route als ik rekening houd met de kwaliteiten van mijn schip, mijn eigen capaciteiten, de ervaring van mijn bemanning en de omstandigheden die ik tegen kan komen in het gebied waar ik wil varen?

een storm op zeeDoor heel goed je beperkingen te kennen en daar naar te handelen, voorkom je situaties waarin je je onzeker of angstig voelt. Meestal is de schipper degene aan boord met het meeste ervaring en kennis. Er wordt door de bemanning altijd scherp op hem (of haar) gelet als het weer wat ruiger is. Als je zelf onrust en onzekerheid uitstraalt zal je bemanning dat gelijk aanvoelen en bang worden. Dat is een probleem omdat iedereen dan aarzelend en onzeker gaat handelen, terwijl varen in zware omstandigheden juist om snel en kordaat handelen vraagt. Probeer in eerste instantie om situaties waarbij je je onzeker voelt te voorkomen. Een goed zeeman heeft kennis en kunde en anticipeert. Moeilijke situaties voorzien en voorkomen is de belangrijkste pijler van veilig varen.{/ariimagepopup}

tip_uit_de_praktijkOp het water kom je onherroepelijk wel eens in een lastige situatie terecht. Probeer dan toch zo veel mogelijk vertrouwen uit te stralen om paniek te voorkomen. Schreeuw nooit naar je bemanning. Schreeuwen is een sterk signaal van onvermogen. Als het hard waait kan je je stem ook op een rustige manier verheffen om verstaanbaar te zijn. Wist je trouwens dat uit ANWB onderzoek is gebleken dat vrouwen beter in staat zijn dan mannen om rust en overzicht te bewaren?

Weerberichten

 

naderende storm buienradarEr zijn een aantal goede bronnen voor weerberichten voor de vaart:

• Het weerbericht van de kustwacht op marifoonkanaal 83 en 23

• Op de meeste havenkantoren is een weerfax opgehangen

Online:

• www.ziltmeteo.nl (korte termijn en meerdaagse verwachting)

• www.nauticlink.com/nieuws/knmi/windverwachting.html (windverwachting met kaarten)

• www.buienradar.nl (je kan zware buien goed zien aankomen)

Apps:

  • WindfinderPro en Windguru

 

Let er op dat de meeste weerberichten voor land gemaakt zijn. Voor open gebieden als het IJsselmeer en de Zeeuwse wateren tel je minstens 1 windkracht bij de verwachting op. En voor zee tel je twee op bij de windkracht.

tip uit de praktijkWeerapps:
Er is een groot aantal weerapps beschikbaar, de meesten voldoen niet aan de kwaliteit die nodig is voor een veilige vaart. Bijvoorbeeld omdat zij schijnnauwkeurig zijn qua locatie. Of omdat zij grote tijdsintervallen gebruiken. In beide gevallen wordt dan het gemiddelde van waarden getoont. En ook de betere apps zitten er wel eens naast. In de praktijk blijken de betaalde apps wat beter dus raad ik je aan om die paar Euro te besteden. Zelf heb ik met de (betaalde) Windguru en Windfinder apps vrij positieve ervaring.

 

aan de grond lopen

Het weerbericht van de kustwacht wordt gegeven volgens een districten indeling. Per district wordt een aparte weersverwachting gegeven. Een nautisch weerbericht bestaat uit de volgende onderwerpen:

• Een synopsis

• Windkracht en richting

• Neerslag

• Zicht

• Watertemperatuur

Hogedrukgebied en lagedrukgebied

luchtstroming

De synopsis vertelt waar hogedrukgebieden en lagedrukgebieden (depressies) zijn en waar zij heen bewegen. Door temperatuurverschillen zijn op aarde gebieden met een hoge luchtdruk en gebieden met een lage luchtdruk. De druk en de locatie van deze gebieden veranderen steeds.

In het centrum van een hogedrukgebied verplaatst de lucht zich naar beneden. En lucht stroomt van een gebied met hoge luchtdruk naar een gebied met lage luchtdruk. De aangevoerde lucht moet ergens blijven en stijgt dus op in het centrum van een lagedrukgebied. De luchtstroming aan het aardoppervlak kennen wij als wind.

 

een hogedrukgebied met isobaren

Op weerkaarten worden drukgebieden getekend met behulp van isobaren. Isobaren zijn lijnen die de gebieden met verschillende luchtdruk aangeven. Op een isobaar is de luchtdruk overal hetzelfde. De waarde van de luchtdruk wordt uitgedrukt in Hectopascal: hPa. Hiernaast is een hogedrukgebied met isobaren getekend.

Een lagedrukgebied heeft een relatief lagere luchtdruk dan een hogedrukgebied. Als de waarde aangeduid in de barometer (luchtdrukmeter) daalt duidt dat op nadering of ontstaan van een lagedrukgebied. Als de waarde stijgt duidt dat op ontstaan of nadering van een hogedrukgebied.

Een andere benaming voor een lagedrukgebied is een depressie en deze gaat in de regel gepaard met een weersverslechtering.

Wind

windstrekenWindrichting wordt benoemd naar waar deze vandaan komt. Een westenwind komt uit het westen en gaat naar het oosten, enz. Er zijn vier hoofdwindstreken: Noord, oost, zuid en west. Als wind uit een richting tussen twee hoofdwindstreken komt worden de winstreken gecombineerd: een zuidwestenwind bijvoorbeeld, komt uit een richting tussen zuid en west en gaat naar het noordoosten.

De windrichting verandert steeds en om de richting aan te geven waarin deze draait, gebruiken we de begrippen krimpende wind en ruimende wind (rechtsom draaiend). Een noordenwind die via het oosten een zuidenwind wordt is een ruimende wind. Een noordenwind die via het noordwesten een westenwind wordt is een krimpende wind.

Windkracht wordt op verschillende manieren uitgedrukt, zoals je hieronder in de tabel ziet. Voor het examen moet je de eerste twee kolommen (bft en benaming) uit je hoofd leren: Windkracht in Beaufort en de benaming. Windwaarschuwingen worden uitgegeven vanaf windkracht 6, een krachtige wind.

windkracht

Neerslag en zicht

Neerslag is belangrijk omdat er uit zware regenbuien zware windstoten voort kunnen komen. Soms is het in een bui juist windstil. 
De neerslag heeft ook gevolgen voor je zicht. Zorg er voor dat je de zichttabel voor het examen weet:

slecht zicht op het waterGoed zicht is meer dan 10 km

• Matig zicht ligt tussen 10 en 4 km

• Slecht zicht ligt tussen 4 en 1 km

• Mist is zicht minder dan 1 km (ook als er geen mist is)

 

 

 

 

button volgende