dinsdag, 15 april 2014 02:00

veiligheid

Navigatieverlichtingnavigatie verlichting overzicht

Alle schepen zijn verplicht om 's nachts en bij slecht zicht de wettelijke navigatieverlichting aan te hebben ('te voeren'). De lampen voor boordlichten (a) en toplicht (b) zijn elk minstens 25 watt en het heklicht (c) heeft een lamp van ten minste 10 watt.

  

 

Radarreflector

Een goede radarreflector is erg belangrijk. Beroepsvaart vaart 's nachts en bij mist met behulp van radar. Als er dan ook nog regen en/of golven zijn die de radarsignalen verstoren, kan het erg moeilijk zijn om het vrij kleine pleziervaartuig op het radarscherm waar te nemen. Een goede radarreflector heeft minimale afmetingen van 31x31x31 cm en een geeft een radarreflectie van 10m². 

 

 

Ankers

danforth ankerAan boord heb je in principe altijd twee ankers. Het gewicht en de vorm van het schip bepalen de zwaarte van het anker. Een zwaar en breed schip heeft uiteraard een zwaarder anker nodig dan een licht, smal schip. De bodemsoort waar je meestal op ankert bepaalt het type anker. Op de zachte bodems die je in Nederland veelal tegenkomt, heb je het meeste aan een anker met brede vloeien. Op een harde zandbodem of een rotsige bodem, gebruik je het beste een anker met puntige vloeien. Het Danforth-anker is een bruikbaar compromis tussen deze twee typen want het heeft scherpe, vrij brede vloeien. Een tweede anker is bedoeld als reserve, of als je vertuid wilt ankeren (zie ankeren) of als het schip niet aan één anker blijft liggen. Het is handig als de ankers van verschillend type zijn om op verschillende ondergronden te kunnen ankeren. Je bent verplicht om je anker goed tegen het schip vastgemaakt en geborgt mee te voeren en als je een tweede anker hebt moet zich dat binnenboord bevinden en ook geborgt zijn.

Reddingsmiddelen voor drenkelingen

Aan boord hebben we voor elke opvarende een reddingsvest met voldoende draagvermogen. Draagvermogen is ingedeeld in klassen: N50, N100, N150 en N275. Stickers op de reddingsvesten die aangeven voor welk draagvermogen zij bedoelt zijn, zijn verplicht.

  • N50 is alleen geschikt voor goede zwemmers (vanaf 40 kg) in beschut water. Biedt geen veiligheid bij bewusteloosheid.
  • N100 is geschikt voor binnenwateren wanneer je niet te veel zware kleding aan hebt. De drager wordt niet automatisch op zijn rug gedraaid.
  • N150 is geschikt voor open en kustwateren en wordt verondersteld de drager op zijn rug te draaien.
  • N275 is geschikt voor zeer zwaar weer en oceaanreizen en draait de drager in principe ook bij bewusteloosheid op zijn rug.

reddingsboeiAls een opvarende overboord slaat gooien wij hem een reddingsboei toe om hem te helpen om te blijven drijven. Een reddingsboei heeft een minimale binnendiameter van 60 cm want anders pas je er niet in. Aan reddingsboeien kan je verschillende extra hulpmiddelen bevestigen:

  • Een joon (een zelfrichtende vlaggenstok) met een oranje vlag om de drenkeling makkelijker vanaf een afstand te zien.
  • Een licht dat automatisch aangaat.
  • Een werplijn aan de boei. De boei kan je dan naar de drenkeling werpen als het vanwege hoge golven moeilijk is om met het schip dicht bij de drenkeling te komen. De drenkeling wordt dan aan het andere uiteinde van de werplijn naar het schip getrokken.

Drenkelingen zijn zwaar vanwege de natte kleding en hebben zelf vaak nog maar weinig kracht. Ook op kleine plezierboten kan het erg moeilijk zijn om iemand aan boord te hijsen. Een zwemtrap biedt dan een goede uitkomst. Er moeten minstens twee treden onder water zitten.

Marifoon

De marifoon is een heel handig communicatiemiddel omdat het je in direct contact stelt met andere schepen en instanties zoals sluizen, verkeersposten en havens. Vooral van toegevoegde waarde is dat je met je buren kan meeluisteren. Daardoor heb je een beeld van wat om je heen (gaat) gebeuren. Het bereik van de marifoon is tot de horizon, dus hoe hoger de antenne hoe verder het bereik. Er wordt uitgezonden op een Very High Frequency (VHF) en bij havens e.d. staan borden die aanduiden welk kanaal op die plek wordt gebruikt. Bijvoorbeeld: "VHF 67 of VHF 12". Je wordt geacht uit te luisteren op het kanaal dat bij de sluis/haven/gebied hoort waar jij je bevindt. Een blokgebied is een gebied (en niet een sluis, haven of brug)met een eigen VHF kanaal. Een blokgebied heeft altijd een eigen naam en VHF kanaal. In grote havens zijn vaak meerdere blokgebieden, in Rotterdam bijvoorbeeld zijn er ca 20 blokgebieden.

Buiten blokgebieden hebben schepen de marifoon allemaal op hetzelfde kanaal om onderling af te kunnen stemmen. Op zee staat de marifoon op kanaal 16 (internationaal) en op de Nederlandse binnenwateren gebruiken we kanaal 10. Weerberichten door de kustwacht worden uitgezonden op VHF 23 en 83 en door de Post IJsselmeer op VHF 1.

Je kan er voor kiezen om twee marifoons aan boord te hebben maar daar hoort dan gelijk de verplichting bij om de tweede marifoon ook te gebruiken als je in een gebied vaart waar een apart kanaal is voor verkeersinformatie.

EHBO kist

noodseinNatuurlijk hebben we een verbandtrommel op het schip. De inhoud daarvan is afhankelijk van de soort reis en het vaargebied waar je je bevind. In noodsituaties is het mogelijk om via de marifoon (of telefoon) medisch advies van een arts te krijgen.

Noodseinen

Een schip in nood mag de volgende seinen gebruiken:

  • Herhaalde lange stoten op de scheepshoorn. Eén lange stoot duurt 4 seconden.
  • Zwaaien met een rode vlag of bord.
  • Gebruik maken van vlammen, parachutelichten, fakkels, rookbommen enz.
  • Een noodoproep via de marifoon (kanaal 16)

 

 

 

itemlogo

 

 

Toets je kennis van uitrusting en veiligheid aan boordveiligheid

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

gas- en elektrische installatie

Butagas en propaangas

Gasinstallaties kunnen gebruik maken van butagas of propaangas. Butagas brandt moeilijk bij temperaturen onder 5°C omdat de vloeistof dan moeilijk in gas overgaat. Bij propaangas gebeurt dit pas bij -45°C. Propaan is dus geschikter als we ook 's winters gebruik willen maken van het schip. Propaangas heeft een veel grotere druk dan butagas en moet dus nooit in een fles bedoeld voor butagas worden gedaan.

gasslangBeide gassoorten zijn explosief en zwaarder dan lucht waardoor het gas zich bij lekkage onder in het schip zal ophopen. In Nederland vallen elk jaar aan boord van pleziervaartuigen gewonden door gasexplosie en brand. Welke maatregelen kunnen we nemen om dat te voorkomen?

De flexibele slangen waarmee de fles en/of het apparaat aan het leidingenstelsel wordt gekoppeld is van rubber en heeft een beperkte levensduur. Zonlicht bestaat o.a. uit uv-licht dat het rubber extra snel doet vergaan. Op de gasslang staat de productiedatum van de slang en als vuistregel wordt genomen dat deze datum niet ouder dan drie jaar mag zijn. De rubbers tussen de koppeling en de gasfles moeten ook regelmatig worden vervangen. Maak absoluut geen gebruik van slangenklemmen en dergelijke; de rubbers moeten voorzien zijn van gewalste koppelingen (hydraulisch vastgeklemde koppeling).

gasexplosieEen gaslekverklikker aanbrengen tussen de fles en de gebruiksapparaten maakt het mogelijk om het systeem op lekken te controleren. Bij nieuwe aansluitingen is het goed om de aansluitingen met zeepsop op lekken te controleren.

Gebruik aan boord alleen apparaten die met een thermische beveiliging zijn uitgerust. Als de brandende vlam (geiser, kooktoestel, gaskoelkast) door een windvlaag uitgaat zal de gastoevoer worden afgesneden. Alle apparaten moeten voorzien zijn van een eigen afsluiter, die aan de vaste gasleiding en zo dicht mogelijk bij het apparaat is aangebracht.

De gasfles moet in een gasbun worden geplaatst op een plek waar eventueel gelekt gas niet binnen in het schip kan komen. Een gasbun is een bergplaats met ventilatiegaten aan de onderkant.

gasexplosieAls de ruimte waar het gasapparaat aanstaat onvoldoende zuurstof bevat, verbrandt het gas onvolledig en ontstaat koolmonoxidegas. Dat onruikbare gas is dodelijk. Zorg dus voor voldoende ventilatie.

Electrische installatie

De electrische installatie aan boord wordt gevoed door walstroom of door accu's. Aan boord van de meeste schepen zijn aparte accu's voor het starten van de motor (startaccu) en voor de rest van de electrische apparaten (verbruiksaccu of 'lichtset'). Zo weet je zeker dat de motor altijd start, ook al heb je de kajuitverlichting en de koelkast de hele dag aangelaten. Navigatieverlichting en navigatieapparatuur wordt meestal wel op de startaccu's aangesloten. Dat gebeurt uit veiligheidsoverwegingen, je wilt immers altijd kunnen blijven navigeren en 's nachts zichtbaar zijn. De accu's worden opgeladen als je de motor gebruikt, m.b.v. de dynamo, of door een acculader die is aangesloten op de walstroom, of door een mobiele acculader, of door een combinatie van deze methoden. De meeste schepen zijn uitgerust met meters die het voltage van de accu's aangeven. Controleer altijd voor de vaart of de accu's goed geladen zijn. Een verklikkerlampje geeft aan als de dynamo niet laadt.

serieel en parallel geschakelde accu'sOp plezierschepen wordt gebruik gemaakt van een electrisch systeem gevoed door 12 volt, 24 volt en/of 230 volt. Als je electrische apparaten aan boord hebben die alleen werken op 230 volt worden die gevoed door de walstroom of door een omvormer die 24 volt omzet in 230 volt. Maar de meeste schepen maken gebruik van een systeem met 24 volt dat gevoed wordt door accu's. Er bestaan geen accu's met 24 volt maar door twee accu's van 12 volt serieel te schakelen wordt 24 volt spanning gemaakt. Een accu heeft een bepaalde stroomsterkte die wordt uitgedrukt in Ampere uren (Ah). Hoe meer stroom je apparaten aan boord verbuiken (uitgedrukt in Watt) hoe meer stroom (Ah) je accu's moeten kunnen leveren. Door accu's parallel te schakelen kan je de hoeveelheid stroom die de accu's leveren vergroten.

Een paar voorbeelden:

  • Twee accu's van 12 volt en 100 Ah serieel geschakeld: 12+12=24 volt en 100 Ah. Je hebt het voltage verhoogt en niet de stroomsterkte. Geschikt voor schepen met 24 volt electrische apparaten.
  • Twee accu's van 12 volt en 100 Ah parallel geschakeld: 100+100= 200 Ah en 12 volt. Je hebt de stroomsterkte verhoogt waardoor je twee keer langer gebruik kan maken van apparaten geschikt voor 12 volt.

Op iets grotere schepen worden vier of zes verbruiksaccu's serieel èn parallel geschakeld voor extra stroomsterkte voor een 24 volt systeem. Omdat deze schepen zware motoren hebben is 24 volt nodig en worden twee startaccu's serieel geschakeld.

Startaccu's en verbruiksaccu's zijn van binnen heel verschillend. Logisch want de ene accu moet heel kort veel kracht aanleveren voor het starten van de motor en de andere accu moet het vooral zo lang mogelijk blijven doen. Sommige accu's zijn gevuld met gedestilleerd water en vanwege verdamping moet je dat eens in de zoveel tijd bijvullen (tot 1 cm boven de platen). Andere accu's zijn onderhoudsvrij en hebben alleen een verklikker om aan te geven of ze het nog doen.

 

tip uit de praktijk(Geen examenstof) Met deze formule kan je berekenen hoeveel ampere je nodig hebt voor je electrische installatie. Tel de Wattages van je electrische apparaten inclusief verlichting bij elkaar op. Vul in of je gebruik maakt van een 24 of 12 volt systeem en de benodigde ampere rolt uit de formule. Omgekeerd kan je ook bekijken hoeveel Watt je kan aansluiten op een bestaand systeem.

AMPERE = WATT/VOLT of AMPERE x VOLT= WATT

Elektriciteitskabels

Accu's zijn polair, wat wil zeggen dat ze een min kant en een plus kant hebben. Als je apparatuur op de accu's aansluit moet je er voor zorgen dat je de plusdraad en de mindraad aansluit op de goede plek want anders brand de smeltzekering door.

Hoe hoger het Wattage van je apparaten hoe meer stroom er door de kabels moet stromen. Het is van belang om daarvoor kabels met een voldoende dikte te gebruiken. Te dunne kabels zorgen voor veel weerstand in de kabel, waardoor de kabel warm wordt en brand kan veroorzaken. Een apparaat van 100 Watt zoals een koffiezetapparaat heeft dikkere kabels nodig dan een telefoonoplader of GPS.

Een apparaat van 100 Watt dat geschikt is voor zowel 24 als 230 volt heeft voor de 230 volt geen dikke kabel nodig maar voor de 24 volt wel! Om een motor te starten is veel stroom nodig dus zijn de startaccu's verbonden met dikke kabels.

Als je een schip koopt is het heel raadzaam om door een expert na te laten gaan of de bekabeling nog wel voldoet. Zeker als je van plan bent om nieuwe apparaten te installeren.

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

uitrusting

Tot de belangrijkste uitrusting van een pleziervaartuig behoort het volgende:

Afsluiters

kogelafsluiterDe meeste boten hebben een of meer leidingen die onder water door de romp heen gaan. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de aan- en afvoer van het toilet (als er geen vuilwaterreservoir is ingebouwd) en de aanzuigleiding van het koelwater voor de motor. Omdat we soms aan deze leidingen moeten werken, is het van belang dat we ze waterdicht kunnen afsluiten, zo dicht mogelijk bij de plek waar ze door de huid van de romp gaan.

Afsluiten doen we met afsluiters, die er in veel verschillende soorten en maten zijn. Een veel voorkomend type is de snel- of kogelafsluiter, die met een draai van 90° aan de hendel wordt bediend. Gebruik bij de aansluiting op flexibele slangen altijd twee rvs slangenklemmen.

Vluchtluiken

vluchtluikHet woord spreekt voor zich: vluchtluiken dienen om in geval van nood uit de boot te kunnen vluchten. Het vluchtluik dient een minimale afmeting van 50x50 cm te hebben en er dient er een in elke afsluitbare ruimte te zijn. De veiligste vluchtluiken kunnen zowel van binnen als van buiten bediend worden. Als er binnen brand is kan het door rookontwikkeling en paniek namelijk heel moeilijk zijn om het luik van binnenuit open te maken.

Voetlijst

De reling moet rondom de hele boot lopen en moet sterk en hoog genoeg zijn om iemand die aan dek uitglijdt tegen te houden voor diegene overboord slaat. Er wordt daarbij een minimale hoogte van 60 cm aangehouden. Op grotere, stalen schepen bestaat de reling vaak uit ronde metalen buizen die op het schip zijn vast gelast. relingOp kleinere schepen wordt meestal een staaldraad gebruikt die aan staanders, zogenaamde scepters, is bevestigd. Het is verstandig om twee staaldraden door de scepters te voeren, de ene bovenaan en de ander halverwege de scepter. Kinderen kunnen makkelijk door de overgebleven openingen glippen en dan biedt een net aan de reling uitkomst.

De scepters mogen niet verder dan twee meter uit elkaar zijn en worden op het dek bevestigd met een houder (een scepterpot) waarin de scepter met een bout kan worden geborgd.

De voetlijst is een opstaande rand onder de reling van minstens 2,5 cm hoog, die er voor zorgt dat men niet over de rand glijdt.

Antislip

Omdat we wel eens op het water zullen zijn als het regent waardoor het dek glad wordt en/of als er wat zeegang is waardoor de boot slingert, is het van groot belang om antislip op het dek aan te brengen.

Antislip kan op een aantal manieren worden aangebracht:

  • Door antislip poeder of een ander materiaal door de dekkenverf te mengen en het op het dek te schilderen
  • Door losse stukken antislipmateriaal aan te brengen
  • Door een teakdek te leggen

Het gebruik van antislip in de dekkenverf is een goedkope oplossing maar het dek kan wel vervuilen en het kan moeilijk zijn om de laag mooi egaal aan te brengen (goed roeren!).

Los antislip materiaal aanbrengen is makkelijk want op maat snijdbaar maar is misschien wat minder mooi (gebruik bijvoorbeeld special kurklinoleum en een tweecomponenten lijm).

Een dek van teakhout of kunstteak is erg mooi maar niet goedkoop en vereist goed en regelmatig onderhoud. Er zijn legio schepen waar lekkage is ontstaan doordat water door slechte naden in het dek is gekomen. Het water hoopt zich dan onder het dek op en zorgt voor houtrot en/of roest. 

Kuiplozing

kuiplozingBoten die op ruim water komen hebben een zelflozende kuip nodig. De loosopeningen (met daaraan de loospijpen) zitten uiteraard op het laagste punt van de kuip en hebben een royale diameter om snel te lozen en om het veel voorkomende euvel van dichtslippen van de pijpen te voorkomen (denk aan 4 tot 5 cm).

In de entree van de kuip naar de kajuit is een sterk verhoogde drempel aangebracht, het brugdek. Deze voorkomt dat golven vanuit de kuip in de kajuit komen. (Soms gebruikt men een eenvoudige plank die in de kajuitopening kan worden vastgemaakt en in de haven voor het gemak wordt weggehaald.) 

Lenssysteem

handlenspompEen lenssysteem bestaat uit een krachtige pomp die is aangesloten op buizen die vanuit het laagste punt van de boot (de bilge, oftewel de bodem van de boot) uitkomen op een aparte afvoer die door de romp voert. Daarmee kan in geval van nood water uit het schip worden gepompt. Als de bilge in meerdere compartimenten is verdeeld dient elk compartiment een eigen aanzuigmond te hebben. De aanzuigmond is voorzien van een korf en is door een luik bereikbaar als deze onder de vloer zit.

De bediening van de lenspomp kan elektrisch zijn uitgevoerd maar er dient aanvullend een handbediening te zijn in de kuip. De handbediening is nodig omdat de elektriciteit kan uitvallen (een flinke plas water over de accu's kan kortsluiting veroorzaken) en de plaatsing in de kuip is nodig zodat één persoon tegelijkertijd kan pompen en de boot besturen.

Noodbesturing

Het roer steekt onder de boot uit en is daardoor kwetsbaar. Een flinke klap tegen het roer kan het hydraulische of mechanische roersystemen kapot maken. (De roersystemen slijten zelf ook en gaan met enige regelmaat kapot.) Daarom is het nodig een noodbesturing te hebben. Bovenop de as waarom het roer draait (de roerkoning) dient een bevestigingspunt te zitten voor een noodhelmstok. De noodhelmstok is uiteraard aan boord en bij de hand vanuit de kuip.

Stuurautomaat

De stuurautomaat stuurt het schip rechtuit op een ingestelde koers. Deze koers kan ten opzichte van een kompas zijn (een kompaskoers) of ten opzichte van de wind, als de stuurautomaat met windsensoren verbonden is.

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

het schip

Bouw van het schip

rompvormenDe vorm en bouw van een schip moeten geschikt zijn voor het doel waarvoor hij wordt gebruikt. Een schip dat op kanalen en meren vaart hoeft minder sterk te zijn dan een boot die geschikt is om op zee te varen. 

  • De eenvoudigste en minst sterke rompvorm is een knikspant, die veel wordt gebruikt voor kleine motorkruisers.
  • De V-spant heeft een scherpe punt die de golven splijt en die veelal voor snelle motorboten wordt gebruikt.
  • De S-spant heeft een in de romp geïntegreerde (verzwaarde) kiel. Deze rompvorm heeft veel stabiliteit.
  • De rondspant geeft veel stabiliteit in golven en wordt gebruikt voor moderne zeiljachten. Het schip is verzwaard door gewicht onder in de boot of door een zware kielbalk of kiel.
  • De multi-knikspant tenslotte is een compromisvorm die goedkoop en toch vrij sterk is.

Spanten zijn het skelet van het schip. Hoe dichter zij bij elkaar zijn geplaatst, hoe stijver en dus sterker het schip is. Hoe sterker het materiaal dat voor de spanten wordt gebruikt, hoe sterker het schip is.

Een schip dat geschikt is om op zee te varen heeft ook kleinere ramen of patrijspoorten dan een schip dat voor de binnenwateren bedoeld is. Dat is omdat de ramen de spanten liever niet mogen onderbreken en de maximale grootte van de ramen dus door de spantafstand wordt opgelegd.

Schepen die voor de zee zijn gebouwd hebben meestal een kleinere kuip (verblijfplek aan dek) zodat er niet teveel water in het schip komt als er een golf overheen gaat. De kuip heeft zelflozende afvoeren waardoor het water weer wegloopt.

 

Classificatie van vaargebieden

Schepen worden sinds 1998 gebouwd volgens de Europese Wet Pleziervaartuigen. Op het schip is dan een CE-keur aangebracht (meestal in de buurt van de stuurstand) waaruit af te leiden is voor welke categorie vaarwater deze is gebouwd.

Er zijn vier ontwerpcategoriën:

  • classificatie van vaargebieden A oceaan: geschikt voor lange reizen en windkracht hoger dan 8 beaufort. Bestand tegen golven van 8 meter (top tot dal).
  • B zee: geschikt voor zeereizen tot en met windkracht 8 beaufort. Bestand tegen golven van 8 meter (top tot dal).
  • C kust: geschikt voor kustwateren en grote binnenwateren tot windkracht 6 beaufort. Bestand tegen golven van 4 meter (top tot dal).
  • D beschut water: geschikt voor rivieren, kanalen en kleine meren bij een maximale windkracht van 4 beaufort. Bestand tegen golven van 60 centimeter (top tot dal).

Men spreekt ook wel van karakteristieke golfhoogte. Karakteristieke golfhoogte is de afstand tussen het niveau haverwege de golftop en het golfdal van een gemiddelde hoge golf. Zo uitgedrukt is een categorie A schip geschikt voor karakteristieke golven tot 4 meter. In de praktijk betekent dat bestand tegen golven van 8 meter of iets hoger als de golf extra zwaar is.

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

beperkt manoeuvreerbaar

Binnenvaartschepen

Binnenvaarders hebben veel ruimte nodig om te kunnen keren en te stoppen. Zeker als ze geladen zijn. Blijf bij ze uit de buurt. Vaak hebben binnenvaarders ook nog een behoorlijk grote dode hoek voor de boeg. Die kan oplopen tot wel 300 meter. Er is een eenvoudige manier om te weten of je in de dode hoek zit: als je de stuurhut van een binnenvaarder kan zien zit je niet in z'n dode hoek. Als een ongeladen binnenschip een sterke zijwind heeft, zal hij daarvoor compenseren door iets schuin ten opzichte van de wind te gaan varen. Het lijkt dan of hij het vaarwater oversteekt maar dat is niet zo. Vanwege hun diepgang blijven binnenschepen gelukkig meestal wat in de buurt van het midden van het vaarwater. Wij kunnen met een klein schip veel dichter bij de kant varen. Doe dat vooral ook als je in een vaarwater bent met veel beroepsvaart.

Voor duwstellen (een duwboot met daarvoor een aantal bakken) geldt het bovengenoemde nog sterker. Duwstellen zijn vaak erg groot en kunnen enorm uitzwaaien als ze een bocht moeten maken.

Sleepeenheden zijn slecht manoeuvreerbaar. Het gesleepte schip 'bungelt' tenslotte achter de sleper. Ze kunnen in bochten dus behoorlijk uitzwaaien. En vooral: vaar niet tussen een slepend en gesleept schip door. Daar zit de sleeplijn.

Zeilschepen

bezeildZeilschepen zijn afhankelijk van de wind. Om vooruit te komen moeten zeilschepen de wind in de zeilen hebben, anders gaan ze niet vooruit. Daarom kunnen zeilschepen niet tegen de wind in varen, dan zouden de zeilen alleen flapperen en geen vaart opleveren. Om precies te zijn kunnen zeilschepen niet meer naar de wind toe varen dan met een hoek van zo'n 45º. (Traditionele zeilschepen, waaronder de zogenaamde 'bruine vloot', kunnen zelfs maar 60º tegen de wind in varen.) In de afbeelding hierboven is met rood aangegeven wat voor een zeilboot niet bezeild is.

laverenDe truc die zeilschepen gebruiken om toch tegen de wind in te varen is om met een zigzag koers, zoveel mogelijk tegen de wind, steeds iets dichter bij hun doel te komen. Dat heet laveren of opkruisen. Als je in een kanaal vaart en je ziet dus een zeilschip steeds van de ene naar de andere kant varen, weet je dat het hier niet gaat om een schipper met een glas teveel op maar om een laverend schip. Zolang jij dan goed aan de rechterkant van het vaarwater blijft, moet het zeilschip voor jou uitwijken.

 

 

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

zuiging

Zuiging door grote schepen

Zuiging is een fenomeen dat met name grote schepen veroorzaken en ook de effecten van ondervinden. Een klein schip dat door een groot schip wordt ingehaald of dat zelf een groot schip inhaalt, kan wel last hebben van de zuiging die het grote schip veroorzaakt.

Wat is zuiging nu precies? Zuiging is een stroming die optreedt rond schepen met een grote waterverplaatsing en die zowel naar het grote schip toe als daar vandaan kan staan. Zuiging wordt veroorzaakt door dat grote schepen veel water wegduwen met hun boeg en met hun schroef.

zuiging

Aan de voorkant van een groot schip wordt het water in een golf, de boeggolf, opgestuwd. Het water in deze ophoging vloeit in voorwaartse, zijwaartse en achterwaartse richting weg. Het effect is dat er rond de boeg van een groot schip stromingen in alle richtingen van de boeg weg lopen. Als je als klein schip in zo een stroming terecht komt, kan je behoorlijk uit koers worden gezet.

Aan de achterkant van het grote schip treedt eenzelfde effect op omdat de schroef water van voren aanzuigt en in achterwaartse richting wegstuwt. Hier vind je de hekgolf, die ook in alle richtingen bij het grote schip vandaan stroomt.

In het midden van het grote schip vindt een verlaging van het waterniveau plaats, waardoor daar water heen stroomt.

zuiging-tegengestelde-koersHet effect van zuiging van grote schepen is groter naarmate zij een grotere waterverplaatsing hebben (over het algemeen een geladen binnenvaarder) en wanneer zij harder varen. Kleine schepen zullen met name hinder ondervinden wanneer zij door een groot schip worden ingehaald. Bij het passeren van de boeggolf en de hekgolf vaar je door sterke, wat kronkelende stromingen. Je schip kan daardoor flink uit koers raken en op en neer deinen in de golven. Tussen de boeggolf en de hekgolf, bij passage van het middelste deel van de binnenvaarder, wordt je juist naar het passerende schip toegezogen. Als je dan te dicht bij een binnenvaarder zit, kan je zelfs een aanvaring hebben.

Als een groot schip een ander groot schip voorbijloopt (inhaalt) is het effect van zuiging nòg sterker en daarom moeten zij altijd veel zijwaartse afstand houden.
Als twee grote schepen elkaar op tegengestelde koersen naderen (elkaar van voren naderen) zal het effect van de zuiging er juist voor zorgen dat zij bij elkaar weg worden gezet.

 

Zuiging op kleine schepen

Een andere vorm van zuiging kan je met een klein schip wel ondervinden: namelijk als je met grote snelheid dicht bij de oever vaart (denk ook aan een sluis) of als je met een flinke vaart over een ondiepte vaart. De aanzuiging van water door de schroef zorgt er voor dat onder en direct naast je schip minder water is.

Als je met een flinke vaart heel dicht bij de kant vaart, zal er aan die zijde tussen de oever en het schip een waterniveau verlaging ontstaan. Jouw schip zal de neiging hebben om richting die waterverlaging te gaan en dan kan het gebeuren dat je met een flinke snelheid langs de oever schuurt. Het effect van deze zuiging is zo sterk dat sturen niet meer helpt.

Als je met een flinke vaart over een ondiepte vaart, zal er nog maar heel weinig (of geen) water onder je schip zijn. Er ontstaan dan sterke, kronkelende stromingen onder en direct naast je schip, waardoor je schip gaat draaien en die zo sterk zijn dat je niet meer kan sturen. Als dat gebeurt, heet dat 'uit het roer lopen'.

Er is in beide situaties maar één oplossing: het gas er onmiddellijk en bijna helemaal af halen. Je kan dan vrijwel direct weer sturen. Daarna kan je, met wat minder gas dan eerder, verder varen.

Hoe sterk deze zuiging voor jouw schip is, hangt af van je waterverplaatsing in combinatie met het motorvermogen dat je gebruikt. Een flinke motorkruiser die met veel gas in een sluis optrekt, zal waarschijnlijk meer last van zuiging hebben dan een zeiljacht dat meestal minder waterverplaatsing en minder motorvermogen heeft. 

Golven veroorzaken

Schepen veroorzaken golven door hun waterverplaatsing, ze duwen als het ware het water voor zich uit. Deze golf heet de boeggolf. Grote boeggolven veroorzaken soms hinder of zelfs gevaar wanneer aangemeerde schepen door golven onstuimig tegen de kant worden geknalt. Ook oevers kunnen flink beschadigd raken door de boeggolf van een schip. Hoe dieper het schip in het water ligt, hoe meer water wordt weggeduwt en hoe krachtiger de boeggolf. De golf wordt ook groter naarmate het schip harder vaart (daarom veroorzaken speedboten grote boeggolven). Op ondiep water zijn boeggolven ook groter dan op diep water. Boeggolven veroorzaken op plaatsen waar dat risico heeft voor schepen, mensen en oevers is hufterig gedrag en is strafbaar.

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

slepen

Slepen doe je meestal omdat een schip motorpech heeft en naar de haven moet worden gesleept. Er zijn drie mogelijkheden om gesleept te worden:

  1. slepen met een lange lijn voor lange afstanden op open water
  2. kruislings slepen voor nauwe vaarwateren
  3. langszij slepen in havens

Het slepende schip heeft altijd het commando over de sleep.

Slepen met een lange lijn

slepenLet er op dat de lengte van de sleeplijn overeenkomt met het ritme van de golven. In de tekening hiernaast zie je (met wat overdreven golven) getekend hoe twee schepen op hetzelfde tijdstip op een golftop varen. Je kan je voorstellen dat als de schepen niet tegelijk op hetzelfde deel van de golven zijn, de sleeplijn steeds slap en daarna met een ruk weer strak komt te staan. De sleeplijn zal het dan niet lang uithouden. Pleziervaartuigen zijn niet echt uitgerust om te slepen. De bolders aan boord zijn eigenlijk wat aan de zwakke kant om een ander schip mee voort te trekken. Verdeel daarom de kracht over twee bolders met behulp van een zogenaamde spruit. Een spruit is een korte lijn die van de bolder aan bakboord naar de bolder aan stuurboord loopt. De sleeplijn wordt in het midden van de spruit vastgemaakt. Daardoor verdeel je de kracht die bij het slepen aanwezig is over twee bolders. Dit kan je zowel op het slepende als op het gesleepte schip uitvoeren.

Kruislings slepen

kruislings slepenKruislings slepen is heel geschikt als het vaarwater regelmatig een bocht maakt. Het werkt als volgt:

In het voorbeeld hiernaast zie je dat de schepen een bocht naar stuurboord moeten maken. Het slepende schip geeft stuurboord roer en zet een flauwe bocht in. Het gesleepte schip stuurt juist iets de andere kant op: naar bakboord. Dat lijkt onlogisch maar wat er gebeurt is dat de sleeplijn die aan bakboord op het gesleepte schip vast zit (en aan stuurboord van het slepende schip) iets wordt aangetrokken. De andere lijn komt iets slap te staan. Daardoor 'trekt' het gesleepte schip de achtersteven van het slepende schip iets naar bakboord: precies wat we willen voor een bocht naar stuurboord.

 

Langszij slepen

langszij slepenLangszij slepen is handig als je moet manoeuvreren. Door van de schepen een eenheid te maken, ben je beter manoeuvreerbaar. Wel is het zo dat je maar één werkende schroef hebt die niet in het midden zit. Dat maakt draaien soms moeilijk. Let er op dat de schepen heel goed aan elkaar zijn vastgemaakt met extra lijnen. Zorg dat de boegen van de schepen iets naar elkaar toe zijn gericht, dan 'scheppen' de schepen minder water en kan je beter manoeuvreren.

Aan de grond lopen

Mocht je aan de grond lopen, dan probeer je als eerste door gas achteruit te geven weg te komen. Mocht dat niet lukken, kan je proberen je schip vrij van de grond te krijgen door het iets te kantelen. Dat kan je doen door gewicht (personen) naar de zijkant of naar de voorkant te verplaatsen. Als je toch echt muurvast zit, moet je er aan denken dat de inlaat van je koelwater wel eens bedekt kan zijn door de bodem. Doe je motor dan uit en probeer een in de buurt varend schip zo ver te krijgen dat ze je los slepen.

 

tip_uit_de_praktijkJe kan ook de KNRM inschakelen maar ga niet in zee met een professionele sleper: die zijn duur voor de verzekering en dan moet je wellicht een eigen risico betalen. Op het moment dat je een lijn aanneemt van professionele slepers, heb je wettelijk de sleep aangenomen. Maar in een noodsituatie ben je natuurlijk blij met alle hulp.

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

man over boord

Een van de meest levensbedreigende situaties die je op het water mee kan maken is wanneer er iemand over boord valt. Het grootste gevaar schuilt in de kou van het water, waardoor de drenkeling onderkoeld raakt en niet meer in staat is om zichzelf drijvende te houden. Met name in het voorjaar, wanneer het water nog erg koud is, kan een drenkeling zonder reddingsvest het vaak maar een paar minuten volhouden. Snelheid is dus essentieel.

Er moeten zodra iemand overboord is geraakt snel meerdere zaken tegelijk gedaan worden:

Het klinkt raar, maar de praktijk leert dat een drenkeling vaak in shock is en vergeet om te zwemmen. Roep hem dus toe om te zwemmen en zorg dat hij een reddingsring toegeworpen krijgt. Let er op dat de reddingsring bovenwinds van de drenkeling terecht komt. Uiteraard alarmeer je de rest van de bemanning.

man-over-boordOmdat jij als schipper alles moet coördineren, kan je niet ook steeds een oog op de drenkeling houden. Ook in lage golven raakt een drenkeling heel snel uit het zicht. Het is erg belangrijk dat je een of twee mensen aanwijst die met hun arm de positie van de drenkeling blijven aanwijzen. Als het nacht is gebruik je de zogenaamde MOB-knop op de gps, die je steeds een richting geeft naar de drenkeling.

Als je zeilt, moeten de zeilen zo snel mogelijk worden gestreken en de motor gestart. Een drenkeling onder zeil aan boord nemen is verschrikkelijk moeilijk, kost veel tijd en is dus buitengewoon onverstandig (tenzij je de MOB-manoeuvre onder zeil hebt geleerd van een instructeur). Snelheid is essentieel!

Wijs iemand aan die een zwemtrap uithangt. Als die er niet is, gebruik je een aantal landvasten die je in lussen overboord hangt.

Vaar naar de drenkeling toe en nader hem dwars op de windrichting en bovenwinds. Door deze positie te kiezen, blijft het schip door de wind steeds vlakbij de drenkeling. Dat is van belang omdat een drenkeling vaak niet in staat is om zichzelf aan boord te hijsen. Alleen als er erg hoge golven staan, waardoor het gevaar bestaat dat het schip bovenop de drenkeling zou komen, nader je de drenkeling met de boeg van het schip in de wind.

Als de drenkeling naast het schip is zet je de schroef (en eventueel de motor) uit om te voorkomen dat deze met zijn benen in de schroef komt.

Als je ziet dat de drenkeling ernstig onderkoeld is, kan je via marifoon een 'radio medisch advies' krijgen.

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

sluizen

In jachthavens en havenkroegen is het passeren van sluizen veelbesproken. In het drukke zomerseizoen spelen zich regelmatig chaotische taferelen af die voor de buitenstaander voer voor komische kroegverhalen opleveren. Het is ook geen wonder dat het vaak (bijna) mis gaat, want een sluis invaren kan behoorlijk moeilijk zijn als er veel schepen zijn en er een flinke zijwind staat. Ongeoefende schippers hebben nu eenmaal iets meer tijd nodig. En om een moeilijke situatie verder te compliceren zijn er vaak ook schepen met haantjesgedrag.

Een sluis passeren heet 'schutten' en een groep schepen (of een enkel schip) die tegelijkertijd door de sluis gaan, is een 'schutting'. Laten we het schutten van begin tot einde doornemen.

Naderen van een sluis

schuttenBij het naderen van een sluis let je op de volgende zaken:

De kleur van het 'stoplicht'. Als je de sluis nog niet in mag varen (rood licht) ga dan niet in het midden van het vaarwater wachten tot de sluis voor je opent. Je ligt dan in de weg voor de uitkomende vaart. Als je marifoon aan boord hebt, kan je contact zoeken met de sluismeester om je te melden en om te weten wanneer je aan de beurt bent. Als het licht op groen staat mag je de sluis in varen.

Eerder had je al aan beide zijden van het schip stootwillen opgehangen en landvasten klaargemaakt. Je bent verplicht om te zorgen dat het anker goed geborgd aan boord is.

Als je moet wachten leg je het schip aan de wachtplaats, vaak een steiger ("remming") en wacht tot het licht van de sluis groen is. Je mag alleen aan de remming liggen als het je bedoeling is om te schutten en je mag daar (of in de sluis) geen brandstof innemen. Vaak staat met borden aangegeven waar pleziervaart dient te wachten. Soms zal er op de remming een intercom zijn om je bij de sluismeester te melden. Als de sluismeester je instructies geeft ben je verplicht om die op te volgen. Vaak is er geen intercom en kom je vanzelf aan de beurt voor een schutting. Let gewoon op wanneer het licht groen wordt. Op de remming mag je niet voorbij het zogenaamde 'stopbord' varen.

De sluis invaren

schutten2Als de schepen die aan het schutten waren allemaal uit de sluiskolk zijn gevaren, zullen de lichten aan jouw zijde op groen gaan, en mogen schepen de sluis invaren. Pleziervaart gaat op volgorde van aankomst de sluis in maar beroepsvaart heeft voorrang. Om daarover verwarring te voorkomen, zal de sluismeester regelmatig m.b.v. marifoon met de beroepsvaart afspreken dat zij door het rode licht mogen varen. Beroepsvaart krijgt voorrang omdat zij een commercieel belang hebben maar ook omdat dat veiliger is: stel je voor dat jij met een zeiljacht als eerste de sluis ingaat en dat de binnenvaarder die na jou komt te laat gas achteruit geeft...

Als het druk is en er geen plek meer voor je is in deze schutting, doe je er goed aan het schip op de remming dichter bij de sluis te leggen. Dan is de volgorde voor de volgende schutting duidelijk.

Vaar al voor je de sluis invaart in het verlengde van het midden van de sluiskolk, zodat je de situatie in de sluis kan overzien en ruim van tevoren kan beslissen waar je het beste kan liggen. Leg in de sluis aan op een voorspring of achterspring en zorg er voor dat er zo veel mogelijk schepen in de sluis passen door goed aan te sluiten. Twee tot drie meter tussenruimte is echt voldoende. Maar houd wat ruimer afstand van beroepsvaart i.v.m. hun schroefwater.

Let goed op schroefwater van beroepsvaart: beroepsvaart heeft vaak wat langer nodig om alle landvasten te bevestigen en zal met het roer dwars gas blijven geven. Er staat dan een flinke stroming schuin op jouw vaarrichting.

De landvasten maak je vast aan bolders of aan verhaalpotten: uitsparingen in de sluismuur waar je een landvast door kan halen. Afhankelijk van de plek waar je wilt liggen en de beschikbare verhaalpotten, kan je er voor kiezen om met een voortros en een achtertros twee verhaalpotten te gebruiken of je kan één verhaalpot gebruiken waar zowel de voorspring als de achterspring door gaan.

Als het hard waait zal je met wat meer vaart de sluis inkomen. Het is dan verstandig om iets meer afstand te nemen tot het schip voor je en door een eerdere verhaalpot een achtertros te maken. Als je dan eenmaal stilligt, kan je door de tros te vieren op een gecontroleerde manier langs de sluismuur naar voren varen om goed aan te sluiten. Als de sluismuren hoog zijn kan je last hebben van valwind: als de harde wind van opzij inkomt kan deze tegen de sluiswand weerkaatsen, waardoor in de sluis zelf de windrichting tegengesteld aan de eigenlijke windrichting is. Heel lastig als dat gebeurt en een van de redenen om te zorgen dat je voorbereid bent om aan beide zijden aan te meren.

Nabij de sluisdeuren is op de sluismuur een "stopstreep" aangebracht. Dat is meestal een rood-wit geblokte streep. Je mag niet tussen de stopstreep en de deuren liggen omdat je dan mogelijk klem komt te zitten tussen sluismuur en de bewegende deuren.

Let er op dat het waterniveau flink kan veranderen. Zorg er voor dat je landvasten niet te los komen te hangen en vooral: zorg dat je schip niet aan je landvasten uit het water komt te hangen.

Je kan de sluis verlaten wanneer opnieuw een groen licht wordt gegeven. Dat gebeurt in principe ook op volgorde, al kunnen daar onderlinge afspraken over worden gemaakt. Beroepsvaart die voor je ligt kan bij het wegvaren flink wat schroefwater veroorzaken. Anticipeer daarop door in ieder geval een voortros te hebben.

 

Schutten van zoet naar zout

zoet-zoutIn sluizen die een verbinding zijn tussen zee en binnenwateren staat in de sluiskolk een stroming, die wordt veroorzaakt doordat zout water zwaarder is dan zoet water.

Dit is het makkelijkste uit te leggen met een praktijkvoorbeeld: Jij vaart met een schip op het Noordzeekanaal van Amsterdam richting zee. Bij het naderen van de sluis in IJmuiden zie je dat de laatste schepen van de vorige schutting uit de sluis aan het varen zijn en jij bent als eerste aan de beurt om de sluis in te varen.

In de sluis is nu nog vrij veel zout water aanwezig (de schutting kwam immers van zee). Dit zoute water stroomt het zoete Noordzeekanaal in en omdat het zoute water zwaarder is, stroomt het vlak boven de bodem. Daardoor ontstaat een waterverlaging in de sluis en zal aan de oppervlakte zoet water uit het kanaal de sluis in stromen.

In die stroming moet jij dan de sluis in varen en dat kan dus onbedoeld met een behoorlijk vaartje gaan. Bovendien moet je dan aanmeren met de stroom van achteren. Weet je nog hoe dat moest? Leg in deze situatie altijd met een achtertros aan.

Bij het verlaten van de sluis is er ook stroming: zout water uit de haven van IJmuiden stroomt onder het zoete water in de sluis. Het zoete water in de sluis zal dan aan de oppervlakte de sluis uitstromen. En jij moet met de stroom van achteren de sluis uit manoeuvreren.

Als je van zout naar zoet de sluis passeert heb je uiteraard in de sluis de stroming tegen. En we hebben eerder al besproken dat manoeuvreren met stroming van voren juist makkelijker is.

Schutten met groot verval

Bij sommige sluizen ga je ver omhoog of omlaag omdat de waterstanden aan weerszijde van de sluis erg verschillen. Dit verschil noem je het verval. Je komt dit met name tegen bij sluizen die binnenwateren en getijdewateren (zee) verbinden, op rivieren en in sommige polders. In dergelijke sluizen met een groot verval moet je extra aandacht hebben voor een paar zaken:

  • Het tempo waarmee je omhoog of omlaag gaat is vaak erg groot. Om nu te voorkomen dat je schip aan de landvasten blijft hangen moet je tijdens het schutten telkens je landvasten op een hogere of lagere bolder vastmaken. Sluizen met een groot verval hebben verhaalpotten die onder elkaar zijn geplaatst. Zorg er voor dat je zowel op het voorschip als het achterschip twee landvasten paraat hebt en gebruik telkens 1 landvast om het schip mee vast te maken terwijl je de andere landvast om de 'volgende' verhaalpot legt. Stuivertje wisselen met landvasten zogezegd.
  • Als je in de sluis omhoog gaat komt het water vaak met grote snelheid in de sluis waardoor er een harde, kolkende stroming kan staan. Zorg er voor dat je bemanning hier op voorbereid is en maak gebruik van zowel een achtertros als een voortros.

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

ankeren

Voor anker gaan

Er zijn verschillende redenen om te ankeren maar de meest voorkomende in Nederland zijn om een mooie nacht op het water door te brengen of om te zwemmen. Laten we stap voor stap doornemen hoe je ankert.

  • ankerenEerst breng je het schip in de wind (boeg richting de wind keren) ongeveer op de plek waar je wilt ankeren. Als je keuze hebt is het slim om een beschutte plek uit te kiezen: het anker houdt dan beter en het is natuurlijk ook aangenamer toeven. Je brengt het schip tot stilstand en dan kan je het anker laten zakken. Gebruik de vuistregel dat de ankerlijn een lengte moet hebben van drie maal de lokale waterdiepte. De waterdiepte vind je in de waterkaart maar je kan ook de waterdiepte peilen met behulp van een stuk touw met een verzwaring.
  • Als de ankerlijn wat minder zwaar wordt, ligt het anker op de bodem. (Situatie 1 in de afbeelding 'ankeren') Vier dan de rest van de ankerlijn rustig uit terwijl het schip door de wind langzaam achteruit word gezet. Als je de gewenste hoeveelheid ankerlijn hebt uitgevierd zet je deze vast en dan is het tijd om te controleren of het anker houdt. Dat doe je door te kijken hoe de ankerlijn beweegt. Als het anker houdt zal de lijn steeds afwisselend iets doorzakken en weer strak worden. Als je ziet dat de ankerlijn schokt is het anker aan het krabben (over de bodem glijden).

Het anker houdt niet, wat nu

Er kunnen twee redenen zijn dat het anker niet houdt: het anker is te klein of ongeschikt voor de bodem waar deze op ligt (denk aan een bodem met heel veel waterplanten of met slijk, waar een anker weinig grip heeft) en het kan ook komen omdat het anker niet de juiste hoek met de bodem maakt. De vloeien van een anker moeten zich goed in de bodem kunnen ingraven. Daarvoor moet de ankerschacht plat op de bodem liggen. Als er aan de oppervlakte een stevige bries staat, kan het gebeuren dat het anker via de ankerlijn een beetje omhoog wordt getrokken. (Zie situatie 2) Door meer ankerlijn uit te vieren komt deze in een betere hoek met de bodem en zal het anker plat komen te liggen. (Situatie 3) Om het anker een handje te helpen om plat te liggen, is het erg handig om de ankerlijn te verzwaren. Dat kan door tussen het anker en de ankerlijn een stuk ketting te bevestigen, een zogenaamde kettingvoorloper. Ook een goed alternatief is om een ankerlijn met een loodkern te gebruiken.

  • Als je tevreden bent met hoe het anker ligt hijs je de ankerbol. De ankerbol is zwart en geeft aan andere schepen aan dat je voor anker ligt. Je bent verplicht deze te gebruiken en om deze goed zichtbaar ten miste 4 meter boven het wateroppervlak (of zo hoog mogelijk als je een kleine mast hebt) op te hangen.
  • ankerpeilingDan is het tijd voor een ankerpeiling. Met een ankerpeiling kan je bepalen of het anker na een tijdje toch niet goed vast zit. Ik kan je verzekeren dat dit niet overbodig is: het is mij meermalen gebeurt dat een anker na een uur of langer ging krabben. Kies een paar objecten in de buurt die in elkaars verlengde liggen en waar jij met het schip ook (ongeveer) in het verlengde van ligt. Als je niet meer op deze denkbeeldige lijn ligt, weet je dat het anker is gaan krabben. Je kan dan eerst proberen om meer ankerlijn uit te vieren om het anker grip te geven maar als dat niet lukt is het verstandig om een andere ankerplek of de haven op te zoeken. Blijkbaar is de ondergrond dan niet geschikt voor jouw anker of staat er te veel wind.

 

De beste plek kiezen

ankerplekNu je weet hoe je ankert, blijft nog de vraag waar je het beste ankert. De beste plek wordt bepaald door de beschikbare waterdiepte, door de windrichting die bepaald waar je in de luwte kan liggen en de vorm van het land.  Er van uitgaand dat je op een schip met een diepgang van zo'n twee meter vaart, kan je het beste een plek zoeken met een waterdiepte tussen drie en vijf meter en waarbij de bodem langzaam afloopt. Je kan dan maximaal ankerketting steken. Je ankert in de luwte van land of eventueel een ondiepte, dus aan de hoge wal. Op deze plek heb je het minste last van golven en is er wat minder wind. Dit is van belang omdat daarmee het risico dat je anker losslaat het kleinste is. Mocht het anker toch niet houden, drijf je richting open water in plaaats van naar het land. Je ankert op een zodanige afstand van het land/de ondiepte dat het schip vrij om zijn anker kan draaien, zonder vast te lopen.

Op de kaart van de Gouwzee zie je dat er bij een noordoosten wind eigenlijk maar één geschikt gebied is om te ankeren. Op de plek waar het anker staat ingetekent. Alle andere gebieden zijn te ondiep, nabij een vaargeul of aan de lage wal. In de praktijk liggen op deze plek in de zomer vaak tientallen schepen voor anker.

Anker op gaan

danforth-ankerAls je wilt vertrekken volg je de volgende procedure:

  • Vaar op de motor langzaam tegen de wind in terwijl de ankerlijn wordt binnengehaald. Bij harde wind zal de boeg van het schip opzij vallen terwijl het anker wordt opgehaald. Wacht dan met ophalen tot de ankerlijn weer in het verlengde van het schip ligt.
  • De ankergast (die het anker bedient) geeft met een handsignaal aan wanneer deze ziet dat het anker vrij van de bodem is. De schipper weet dan dat langzaam kan wegvaren.
  • Als het anker moeilijk loskomt van de bodem, bijvoorbeeld omdat het ergens achter blijft haken, zet je de ankerlijn goed vast op een bolder en vaart over het anker heen om het te kantelen. Dit noem je 'het anker over de kop varen'.
  • Als het anker aan boord is ruim je het weg en vergeet niet de borg vast te maken.

De neuringlijn is een relatief dunne lijn die aan de ene kant aan het anker bevestigd is en aan de andere kant aan een gele boei vast zit. De neuringlijn heeft ongeveer de lengte van de waterdiepte, zodat de gele boei boven het anker drijft. Het nut is dan ook dat andere schepen weten waar jouw anker ligt en daar van weg kunnen blijven. In de praktijk heb ik dit in Nederland nog nooit een schip zien gebruiken. Maar de neuringlijn heeft nog een tweede functie. De lijn is namelijk op de ankerstok dicht bij de vloeien vast gemaakt. Als je problemen hebt om het anker via de ankerlijn omhoog te krijgen, bijvoorbeeld omdat deze achter een steen of wortel blijft haken, kan je met de neuringlijn tegengesteld aan de ankerlijn het anker vrij trekken.

Vertuid ankeren

Als de wind en/of de golven zo sterk zijn dat één anker niet houdt, kan je een tweede anker uitbrengen. Je doel is om aan twee ankers te liggen waarbij elk anker aan een zijde van het schip op de bodem ligt. Als je de ankers in elkaars verlengde gebruikt loop je namelijk grote kans dat de ankerlijnen door elkaar raken (en dan heb je echt een uitdaging te pakken!). Vertuid ankeren pak je zo aan:

Maak de (wat kortere) ankerlijn van het tweede anker vast aan de ankerlijn van het eerste anker. Dat doe je terwijl je eerste anker nog op de bodem ligt, je hoeft niet eerst anker op. Vaar op de motor een stuk opzij en laat het tweede anker zakken en vier de ankerlijn uit, terwijl je ook de ankerlijn van het eerste anker uitviert. Je schip zal uiteindelijk benedenwinds van en ergens tussen de beide ankers in balans komen. Nu heb je meer houvast op de bodem en je schip ligt ook minder heen en weer te slingeren omdat zijwaarts uitstaande ankers het stabieler houden.

 

button volgende