schip en uitrusting

schip en uitrusting (6)

dinsdag, 15 april 2014 02:00

voortstuwing

Voortstuwingsinstallatie

voortstuwingsinstallatieDe voorstuwingsinstallatie bestaat uit de motor, de keerkoppeling, de schroefas en de schroef. De motor levert de kracht voor de voortstuwing; de keerkoppeling regelt de draairichting van de schroefas; de schroefas is de verbinding tussen keerkoppeling en schroef. De schroefas gaat uiteraard door de huid van het schip heen. Daarom zit de schroefas in een schroefaskoker met lagers die er voor zorgen dat er geen water in het schip komt. Als de schroef tegen iets aankomt en niet goed kan ronddraaien mag dat natuurlijk geen gevaar voor de motor opleveren. Op buitenboordmotoren zorgt een breekpen en bij ingebouwde motoren een slipsleuf er voor dat de schroefas en motor kunnen blijven draaien als de schroef dat niet meer kan.

Een verbrandingsmotor heeft zuurstof, brandstof, een ontsteking, smering en koeling nodig om te kunnen functioneren.

Koeling

schematische weergave van twee koelsystemenMotoren van schepen hebben tegenwoordig een zogenaamd 'gesloten' of een 'semi-gesloten' koelsysteem. Beide systemen zijn in de afbeelding hiernaast ingetekend in hetzelfde schip.

In beide systemen heeft de motor een eigen netwerk van deels zeer kleine leidingen, waardoor koelvloeistof stroomt die de motor koelt. Deze koelvloeistof wordt op zijn beurt met behulp van een warmtewisselaar gekoeld met water van buiten (semi-gesloten) of met een tweede gesloten koelsysteem:

Een gesloten buizenstelsel dat door de huid van het schip voert en door indirect contact met buitenwater wordt afgekoeld. Dit systeem zit vaak ingebouwtd in een uitsparing van de romp, de 'bun' genoemd. Vandaar dat dit systeem ook wel bunkoeling wordt genoemd.

  • Of in de semi gesloten uitvoering: buitenwater wordt met behulp van een pomp van buiten aangevoerd, door de warmtewisselaar gebracht en weer naar buiten gevoerd. In dit systeem wordt gebruik gemaakt van een wierpot, dat grof vuil uit het buitenwater filtert en die dus ook regelmatig verschoond moet worden.

Checklist ingebouwde motor

Voor, tijdens en na het varen moet je de motor controleren. Hieronder een zeer uitgebreide opsomming van de punten waar je aandacht aan moet geven.

Voor vertrek

  1. Als je een benzinemotor hebt, moet je de motorruimte tenminste 5 minuten ventileren met een vonkvrije afzuigventilator.
  2. Controleer het oliepeil van de motor en de keerkoppeling m.b.v. de peilstok. Op de peilstok staan merken die het maximale en minimale olieniveau aangeven. Een te laag oliepeil resulteert in slijtage en te weinig koeling (ook de olie koelt de motor) en te veel olie geeft te veel warmteontwikkeling maar is wel minder erg.
  3. Controleer de wierpot en maak deze zonodig schoon. Denk er aan eerst de afsluiters dicht te zetten voor je de wierpot open maakt.
  4. Controleer het koelvloeistofniveau in het expansievat of warmtewisselaar. Op het (vaak doorzichtige) expansievat staat met merken het gewenste niveau aangegeven. Als je geen expansievat hebt controleer je alleen het niveau in de warmte wisselaar door je vinger in het bijvulgat te steken. Als je nattigheid voelt, is er genoeg vloeistof.
  5. Controleer op lekkage van vloeistoffen bij de motor. Het is goed zeemanschap om de motor en de lekbak daaronder goed schoon te houden, anders zie je niet snel dat er lekkage is.
  6. Controleer of je voldoende brandstof hebt. Het brandstofniveau zie je in een peilglas of op een elektronische meter. Aan het begin van het vaarseizoen tap je vuil en water uit de brandstoftank af met behulp van een aftapkraan onderaan de tank.
  7. Controleer de v-snaar door deze in te drukken. Je moet deze een tot twee cm in kunnen drukken maar niet meer want dan zou de v-snaar wel eens kunnen slippen. Dan werken de brandstofopvoerpomp en de koelpomp onvoldoende. Als je v-snaar er wat versleten uitziet vervang je hem.
  8. Controleer of er voldoende vloeistof in je accu's zit: er moet minimaal 1 cm water boven de platen staan. Vul eventueel bij met gedestilleerd water. Gelaccu's kan je niet bijvullen maar die kan je controleren door het verklikmerkje. Als dit groen is, zijn je accu's nog goed.
  9. schroefas smeringControleer of de schroefaskoker niet lekt bij het binnengland (waar de as uit de koker komt). Draai de pakkingdrukker aan bij lekkage door de moeren gelijkmatig op de schroefdraden aan te draaien. Bij een vetgesmeerde schroefaskoker: draai de vetpot aan. Bij een oliegesmeerde schroefaskoker: controleer het niveau van het olietankje. Bij een watergesmeerde schroefaskoker: geen onderhoud.
  10. Zet zonodig de brandstof- en koelsysteem afsluiters open.
  11. Controleer de stuurinrichting door aan het stuurwiel te draaien. Er moet voldoende spanning op de stuurkabels staan. Bij een hydraulisch systeem controleer je op lekkage. Als je hydraulische stuurinrichting kraakt, zit er lucht in het systeem en moet je olie bijvullen en ontluchten.
  12. Controleer het controlepaneel van de motor en check of je navigatieverlichting en scheepshoorn werken.
  13. Start de motor en controleer of er geen rare geluiden of trillingen zijn. Als je een semi-gesloten koelsysteem hebt moet er koelwater uit de uitlaat komen.

 

Bovenstaande checklist is heel uitgebreid en bevat veel punten die je in de praktijk maar een of een paar keer per jaar controleert. Voor het dagelijkse gebruik kan je volstaan met controle van: olieniveau, spanning v-snaar, koelwaterniveau, eventuele lekkage bij de motor en na het starten of er koelwater uit de uitlaat komt.

 

 

Tijdens het varen:

  1. Kijk regelmatig op de meters van oliedruk, motortemperatuur en dynamo, die waarden moeten geven die overeenkomen met het handleidingsboekje.
  2. Als de motor warm is moeten de uitlaatgassen van een dieselmotor nagenoeg kleurloos zijn. Zijn de uitlaatgassen zwart, dan heb je onvolledige brandstofverbranding en zijn ze wit dan heb je water in je verbrandingskamer. Haal er een monteur bij voor je ernstige slijtage/schade opdoet.
  3. Als de motor trilt kan dat komen omdat de schroefas krom is of er schade aan de schroef is. Dat moet dan zo snel mogelijk gerepareerd. Vaker komt het voor dat je motor trilt omdat je een stuk touw of plastic in de schroef hebt. Doe de motor uit en probeer zelf de schroef vrij te maken.
  4. Als je een vetgesmeerde schroefaskoker hebt moet je om de zes motoruren de vetpot aandraaien. Ook als je zeilt moet je dit regelmatig doen omdat de schroef meedraait.

Na het varen:

  1. Laat de motor een paar minuten stationair lopen om deze af te koelen.
  2. Draai de vetpot aan.
  3. Als je een benzinemotor hebt, zuig je de motorruimte af met de vonkvrije ventilator.

Checklist buitenboord motor

Voor vertrek:

  1. Controleer op losse leidingen en lekkage.
  2. Vul benzine en olie bij en let daarbij op de voorgeschreven mengverhouding.
  3. Draai de brandstofkraan en de beluchtingsdop op de tank open.
  4. Controleer of de koelwaterinlaat schoon is.
  5. Controleer of de motor stevig aan de spiegel vastzit en of de veiligheidsdraad aan het schip vast zit.
  6. Pomp de benzine op en start de motor.

Tijdens het varen:

  1. Als de uitlaatgassen erg blauw zijn, ben je vergeten de choke in te drukken.
  2. Als de motor gaat schudden zou er iets in de schroef kunnen zitten of heb je schade.
  3. Controleer of er koelwater uit de motor komt.
  4. Vaar niet continue vol gas, dat is slecht voor de motor.

Na het varen:

  1. Sluit de brandstofkraan en de beluchtingsdop op de tank.
  2. Als je van plan bent een tijdje niet te varen, laat je de motor op een laag toerental draaien tot deze vanzelf uitgaat. Je hebt dan geen benzineresten meer in de motor.
  3. Als je in zout water hebt gevaren en een tijdje niet meer gaat varen, laat je de motor een tijdje in zoet water draaien om de zoutresten er uit te spoelen.

 

itemlogo

 

 

Toets je kennis van brand, technische installatiesvoortstuwing en voortstuwing

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

brand

Brandsoorten

Branden worden ingedeeld in soorten omdat dat de blusmanier bepaald.

Er zijn zes brandoorten of brandklassen, waarvan de eerste vier de basis klassen zijn en E en F recente aanvullingen:

A branden: vaste stoffen branden (zoals hout, textiel, kunststoffen, papier)

B branden: vloeistofbranden (zoals olie, benzine, verfverdunner)

C branden: gasbranden (zoals propaan, butaan)

D branden: metaal branden (magnesium, aluminium en hun legeringen)

E-branden: branden in elektrische apparatuur. Dat is geen officiële brandklasse maar het is voor de keuze van het blusmiddel natuurlijk wel heel belangrijk of er sprake is van elektrische spanning. Je kan beter niet proberen een elektrische brand met een geleidend blusmiddel als water te blussen.
F-branden: vetbranden van grotere omvang, zoals bijvoorbeeld vlam in de frituurpan van een snackbar.

Op blussers staat met behulp van symbolen voor welk brandklasse zij geschikt zijn. Er is eigenlijk geen mobiel blussysteem dat voor alle zes brandsoorten geschikt is.

Brand klassen

 

 

Blusmiddelen

brand tabelWater is op het schip royaal voorhanden maar is alleen geschikt voor A-branden, vaste stoffen. De blussende werking berust vooral op het sterk afkoelen van het materiaal. Als het omvallen van bijvoorbeeld een kaars een kleed of de bankbekleding in de hens heeft gezet kan een emmer met water een snelle manier zijn om de brand te doven.

Poederblussers zijn er voor verschillende klassen. Let er op dat je bij aanschaf voor de meest uitgebreide variant, de ABC-blusser, kiest. Het poeder dekt de brand af waardoor er geen zuurstof meer bij kan en verstoort het chemische proces (negatieve katalyse) dat brand veroorzaakt. De blussende werking Poederblussers zijn niet geleidend en dus geschikt voor het doven van branden in of nabij elektrische apparatuur. Het grote nadeel van poederblussers is dat zij alle materiaal waar het poeder op komt ruïneren. Je kan na het blussen je bekleding en apparatuur weggooien!

Schuimblussers zijn geschikt voor A en B branden. Zelfs zeer geschikt voor B branden omdat zij de brand goed afdekken waardoor er geen zuurstof bij kan en de temperatuur sterk doen dalen. De standaard schuimblusser bevat water en is dus geleidend en gevoelig zijn voor vorst. Schuimblussers zijn vanwege bevriezing niet geschikt bij temperaturen lager dan 5°C. Schuimsproeiers (een variant) zijn niet geleidend. Net als bij poederblussers, is het schuim niet goed voor het materiaal waar het op terecht komt en veroorzaakt dus nevenschade.

CO2 blussers (kooldioxideblussers) zijn met name geschikt voor B branden en dan vooral in gesloten ruimtes. Het blussen berust op het verdringen van zuurstof. Het voordeel van CO2 is dat het een gas is en dus goed in kleine ruimtes doordringt (achter de betimmering) en het is niet geleidend. Maar er kleven een groot aantal nadelen aan: CO2 vervliegt snel in open ruimtes buiten. Het gas heeft een temperatuur van -79°C waardoor je erg moet uitkijken voor bevriezing van handen en voeten. En tot slot verdringt het zuurstof, waardoor er verstikkingsgevaar dreigt in kleine ruimtes (waar het nou juist zo effectief was). 

FM-200 is gas en een alternatief voor bovenstaande blusmiddelen omdat het alle branden kan blussen, geen nevenschade veroorzaakt, niet gevoelig is voor bevriezing, niet geleid, het zicht niet belemmert en niet giftig is of de zuurstof verdringt. Mensen kunnen zich dus ophouden in een ruimte die met FM 200 wordt geblust. De blussende werking berust geheel op negatieve katalyse. Het systeem bestaat uit een tank met gas, een buizenstelsel met 'sprinklers' en een brandsensor. Ook al neemt het niet veel ruimte in, is het toch duidelijk het nadeel van het systeem dat het moet worden ingebouwd.

Branddriehoek

branddriehoek

Brand ontstaat door de aanwezigheid van drie elementen:

  • een brandbare stof

  • zuurstof

  • hitte

Blussen berust op het wegnemen van een van deze elementen/'zijden' van de branddriehoek. Het ontstaan van brand uit deze drie elementen is een chemisch proces. Behalve door het wegnemen van een element uit de branddriehoek kan brand ook worden gestopt door dit chemische proces te verstoren. Dit heet 'negatieve katalyse'.

Brandpreventie

  • Niet roken bij het bijvullen van de brandstoftank. Zorg ook dat de brandstofgassen, die zwaarder zijn dan lucht, niet de kajuit of motorruimte in kunnen vloeien. Maak met het vulpistool eerst contact met een metaal om de statische elektriciteit te ontladen, voor je het pistool in een metalen tank steekt.
  • Zet reserve jerrycans met benzine niet in de motorruimte vanwege het explosiegevaar.
  • Bewaar poetslappen niet los in de motorruimte maar doe deze in een metalen trommel.
  • Zorg dat er geen vonk of vuur in de buurt van de accu's komt. Het gas dat daaruit komt (knalgas) is explosief. Bij het controleren van het vloeistofniveau van de accu's gebruik je dus een luchtdichte zaklantaarn.
  • Houd de accupolen goed schoon, anders kunnen er tussen de accuklemmen en de polen vonken overspringen. Zet de accuklemmen goed vast.
  • Droge uitlaten worden niet gekoeld en kunnen heel heet worden. De uitlaat moet daarom goed geïsoleerd zijn en vrij van de intimmering lopen.
  • Een gasdetector onder in het schip plaatsen geeft veel veiligheid.
  • Bij een benzinemotor in een motorruimte moet een vonkvrije afzuigventilator zijn geplaatst. De aanzuigopening zo laag mogelijk en de afvoer buitenboord. Laat deze altijd 5 minuten lopen voor je de motor start.

Brandbestrijding

brand aan boordProbeer een uitbrekende brand te doven. Lukt dit niet:

  • Sluit deuren en ramen om uitbreiding te voorkomen.
  • Daarna pas uitgebreid blussen.
  • Leg het schip voor anker, laat iedereen zich op het voordek verzamelen en zorg dat iedereen een reddingsvest draagt. Omdat het schip voor anker vanzelf met de kop in de wind gaat is het voordek meestal de veiligste plek. Het meeste brandgevaar zit immers achterin het schip, in de motorruimte en de keuken.
  • Pas als de brand niet te controleren blijkt, mogen de mensen van boord. Als er geen bijboot is, zorg dan dat iedereen bij elkaar blijft met behulp van lijnen. Blijf in de buurt van het schip als de oever te ver weg is. Zorg er wel voor dat het een veilige afstand is in verband met eventuele secundaire explosies van bijvoorbeeld de gasflessen.

Brandblussers

Op een brandblusser moet in ieder geval een aantal zaken vermeld staan: 

  • voor welk soort brand deze geschikt is
  • hoeveelheid en type van het blusmiddel
  • het jaar van productie
  • een gebruiksaanwijzing met pictogrammen

Voor schepen wordt aangeraden de blussers elke twee jaar te laten controleren.

brandblusserMet één 2kg blusser kan je alleen erg kleine branden doven. Het is dus raadzaam om er meerdere aan boord te hebben en bovendien minimaal één in elke afgesloten ruimte. De belangrijkste plekken voor een blusser zijn bij de keuken, bij de motorruimte en eventueel bij de stuurstand.

 

 

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

veiligheid

Navigatieverlichtingnavigatie verlichting overzicht

Alle schepen zijn verplicht om 's nachts en bij slecht zicht de wettelijke navigatieverlichting aan te hebben ('te voeren'). De lampen voor boordlichten (a) en toplicht (b) zijn elk minstens 25 watt en het heklicht (c) heeft een lamp van ten minste 10 watt.

  

 

Radarreflector

Een goede radarreflector is erg belangrijk. Beroepsvaart vaart 's nachts en bij mist met behulp van radar. Als er dan ook nog regen en/of golven zijn die de radarsignalen verstoren, kan het erg moeilijk zijn om het vrij kleine pleziervaartuig op het radarscherm waar te nemen. Een goede radarreflector heeft minimale afmetingen van 31x31x31 cm en een geeft een radarreflectie van 10m². 

 

 

Ankers

danforth ankerAan boord heb je in principe altijd twee ankers. Het gewicht en de vorm van het schip bepalen de zwaarte van het anker. Een zwaar en breed schip heeft uiteraard een zwaarder anker nodig dan een licht, smal schip. De bodemsoort waar je meestal op ankert bepaalt het type anker. Op de zachte bodems die je in Nederland veelal tegenkomt, heb je het meeste aan een anker met brede vloeien. Op een harde zandbodem of een rotsige bodem, gebruik je het beste een anker met puntige vloeien. Het Danforth-anker is een bruikbaar compromis tussen deze twee typen want het heeft scherpe, vrij brede vloeien. Een tweede anker is bedoeld als reserve, of als je vertuid wilt ankeren (zie ankeren) of als het schip niet aan één anker blijft liggen. Het is handig als de ankers van verschillend type zijn om op verschillende ondergronden te kunnen ankeren. Je bent verplicht om je anker goed tegen het schip vastgemaakt en geborgt mee te voeren en als je een tweede anker hebt moet zich dat binnenboord bevinden en ook geborgt zijn.

Reddingsmiddelen voor drenkelingen

Aan boord hebben we voor elke opvarende een reddingsvest met voldoende draagvermogen. Draagvermogen is ingedeeld in klassen: N50, N100, N150 en N275. Stickers op de reddingsvesten die aangeven voor welk draagvermogen zij bedoelt zijn, zijn verplicht.

  • N50 is alleen geschikt voor goede zwemmers (vanaf 40 kg) in beschut water. Biedt geen veiligheid bij bewusteloosheid.
  • N100 is geschikt voor binnenwateren wanneer je niet te veel zware kleding aan hebt. De drager wordt niet automatisch op zijn rug gedraaid.
  • N150 is geschikt voor open en kustwateren en wordt verondersteld de drager op zijn rug te draaien.
  • N275 is geschikt voor zeer zwaar weer en oceaanreizen en draait de drager in principe ook bij bewusteloosheid op zijn rug.

reddingsboeiAls een opvarende overboord slaat gooien wij hem een reddingsboei toe om hem te helpen om te blijven drijven. Een reddingsboei heeft een minimale binnendiameter van 60 cm want anders pas je er niet in. Aan reddingsboeien kan je verschillende extra hulpmiddelen bevestigen:

  • Een joon (een zelfrichtende vlaggenstok) met een oranje vlag om de drenkeling makkelijker vanaf een afstand te zien.
  • Een licht dat automatisch aangaat.
  • Een werplijn aan de boei. De boei kan je dan naar de drenkeling werpen als het vanwege hoge golven moeilijk is om met het schip dicht bij de drenkeling te komen. De drenkeling wordt dan aan het andere uiteinde van de werplijn naar het schip getrokken.

Drenkelingen zijn zwaar vanwege de natte kleding en hebben zelf vaak nog maar weinig kracht. Ook op kleine plezierboten kan het erg moeilijk zijn om iemand aan boord te hijsen. Een zwemtrap biedt dan een goede uitkomst. Er moeten minstens twee treden onder water zitten.

Marifoon

De marifoon is een heel handig communicatiemiddel omdat het je in direct contact stelt met andere schepen en instanties zoals sluizen, verkeersposten en havens. Vooral van toegevoegde waarde is dat je met je buren kan meeluisteren. Daardoor heb je een beeld van wat om je heen (gaat) gebeuren. Het bereik van de marifoon is tot de horizon, dus hoe hoger de antenne hoe verder het bereik. Er wordt uitgezonden op een Very High Frequency (VHF) en bij havens e.d. staan borden die aanduiden welk kanaal op die plek wordt gebruikt. Bijvoorbeeld: "VHF 67 of VHF 12". Je wordt geacht uit te luisteren op het kanaal dat bij de sluis/haven/gebied hoort waar jij je bevindt. Een blokgebied is een gebied (en niet een sluis, haven of brug)met een eigen VHF kanaal. Een blokgebied heeft altijd een eigen naam en VHF kanaal. In grote havens zijn vaak meerdere blokgebieden, in Rotterdam bijvoorbeeld zijn er ca 20 blokgebieden.

Buiten blokgebieden hebben schepen de marifoon allemaal op hetzelfde kanaal om onderling af te kunnen stemmen. Op zee staat de marifoon op kanaal 16 (internationaal) en op de Nederlandse binnenwateren gebruiken we kanaal 10. Weerberichten door de kustwacht worden uitgezonden op VHF 23 en 83 en door de Post IJsselmeer op VHF 1.

Je kan er voor kiezen om twee marifoons aan boord te hebben maar daar hoort dan gelijk de verplichting bij om de tweede marifoon ook te gebruiken als je in een gebied vaart waar een apart kanaal is voor verkeersinformatie.

EHBO kist

noodseinNatuurlijk hebben we een verbandtrommel op het schip. De inhoud daarvan is afhankelijk van de soort reis en het vaargebied waar je je bevind. In noodsituaties is het mogelijk om via de marifoon (of telefoon) medisch advies van een arts te krijgen.

Noodseinen

Een schip in nood mag de volgende seinen gebruiken:

  • Herhaalde lange stoten op de scheepshoorn. Eén lange stoot duurt 4 seconden.
  • Zwaaien met een rode vlag of bord.
  • Gebruik maken van vlammen, parachutelichten, fakkels, rookbommen enz.
  • Een noodoproep via de marifoon (kanaal 16)

 

 

 

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

gas- en elektrische installatie

Butagas en propaangas

Gasinstallaties kunnen gebruik maken van butagas of propaangas. Butagas brandt moeilijk bij temperaturen onder 5°C omdat de vloeistof dan moeilijk in gas overgaat. Bij propaangas gebeurt dit pas bij -45°C. Propaan is dus geschikter als we ook 's winters gebruik willen maken van het schip. Propaangas heeft een veel grotere druk dan butagas en moet dus nooit in een fles bedoeld voor butagas worden gedaan.

gasslangBeide gassoorten zijn explosief en zwaarder dan lucht waardoor het gas zich bij lekkage onder in het schip zal ophopen. In Nederland vallen elk jaar aan boord van pleziervaartuigen gewonden door gasexplosie en brand. Welke maatregelen kunnen we nemen om dat te voorkomen?

De flexibele slangen waarmee de fles en/of het apparaat aan het leidingenstelsel wordt gekoppeld is van rubber en heeft een beperkte levensduur. Zonlicht bestaat o.a. uit uv-licht dat het rubber extra snel doet vergaan. Op de gasslang staat de productiedatum van de slang en als vuistregel wordt genomen dat deze datum niet ouder dan drie jaar mag zijn. De rubbers tussen de koppeling en de gasfles moeten ook regelmatig worden vervangen. Maak absoluut geen gebruik van slangenklemmen en dergelijke; de rubbers moeten voorzien zijn van gewalste koppelingen (hydraulisch vastgeklemde koppeling).

gasexplosieEen gaslekverklikker aanbrengen tussen de fles en de gebruiksapparaten maakt het mogelijk om het systeem op lekken te controleren. Bij nieuwe aansluitingen is het goed om de aansluitingen met zeepsop op lekken te controleren.

Gebruik aan boord alleen apparaten die met een thermische beveiliging zijn uitgerust. Als de brandende vlam (geiser, kooktoestel, gaskoelkast) door een windvlaag uitgaat zal de gastoevoer worden afgesneden. Alle apparaten moeten voorzien zijn van een eigen afsluiter, die aan de vaste gasleiding en zo dicht mogelijk bij het apparaat is aangebracht.

De gasfles moet in een gasbun worden geplaatst op een plek waar eventueel gelekt gas niet binnen in het schip kan komen. Een gasbun is een bergplaats met ventilatiegaten aan de onderkant.

gasexplosieAls de ruimte waar het gasapparaat aanstaat onvoldoende zuurstof bevat, verbrandt het gas onvolledig en ontstaat koolmonoxidegas. Dat onruikbare gas is dodelijk. Zorg dus voor voldoende ventilatie.

Electrische installatie

De electrische installatie aan boord wordt gevoed door walstroom of door accu's. Aan boord van de meeste schepen zijn aparte accu's voor het starten van de motor (startaccu) en voor de rest van de electrische apparaten (verbruiksaccu of 'lichtset'). Zo weet je zeker dat de motor altijd start, ook al heb je de kajuitverlichting en de koelkast de hele dag aangelaten. Navigatieverlichting en navigatieapparatuur wordt meestal wel op de startaccu's aangesloten. Dat gebeurt uit veiligheidsoverwegingen, je wilt immers altijd kunnen blijven navigeren en 's nachts zichtbaar zijn. De accu's worden opgeladen als je de motor gebruikt, m.b.v. de dynamo, of door een acculader die is aangesloten op de walstroom, of door een mobiele acculader, of door een combinatie van deze methoden. De meeste schepen zijn uitgerust met meters die het voltage van de accu's aangeven. Controleer altijd voor de vaart of de accu's goed geladen zijn. Een verklikkerlampje geeft aan als de dynamo niet laadt.

serieel en parallel geschakelde accu'sOp plezierschepen wordt gebruik gemaakt van een electrisch systeem gevoed door 12 volt, 24 volt en/of 230 volt. Als je electrische apparaten aan boord hebben die alleen werken op 230 volt worden die gevoed door de walstroom of door een omvormer die 24 volt omzet in 230 volt. Maar de meeste schepen maken gebruik van een systeem met 24 volt dat gevoed wordt door accu's. Er bestaan geen accu's met 24 volt maar door twee accu's van 12 volt serieel te schakelen wordt 24 volt spanning gemaakt. Een accu heeft een bepaalde stroomsterkte die wordt uitgedrukt in Ampere uren (Ah). Hoe meer stroom je apparaten aan boord verbuiken (uitgedrukt in Watt) hoe meer stroom (Ah) je accu's moeten kunnen leveren. Door accu's parallel te schakelen kan je de hoeveelheid stroom die de accu's leveren vergroten.

Een paar voorbeelden:

  • Twee accu's van 12 volt en 100 Ah serieel geschakeld: 12+12=24 volt en 100 Ah. Je hebt het voltage verhoogt en niet de stroomsterkte. Geschikt voor schepen met 24 volt electrische apparaten.
  • Twee accu's van 12 volt en 100 Ah parallel geschakeld: 100+100= 200 Ah en 12 volt. Je hebt de stroomsterkte verhoogt waardoor je twee keer langer gebruik kan maken van apparaten geschikt voor 12 volt.

Op iets grotere schepen worden vier of zes verbruiksaccu's serieel èn parallel geschakeld voor extra stroomsterkte voor een 24 volt systeem. Omdat deze schepen zware motoren hebben is 24 volt nodig en worden twee startaccu's serieel geschakeld.

Startaccu's en verbruiksaccu's zijn van binnen heel verschillend. Logisch want de ene accu moet heel kort veel kracht aanleveren voor het starten van de motor en de andere accu moet het vooral zo lang mogelijk blijven doen. Sommige accu's zijn gevuld met gedestilleerd water en vanwege verdamping moet je dat eens in de zoveel tijd bijvullen (tot 1 cm boven de platen). Andere accu's zijn onderhoudsvrij en hebben alleen een verklikker om aan te geven of ze het nog doen.

 

tip uit de praktijk(Geen examenstof) Met deze formule kan je berekenen hoeveel ampere je nodig hebt voor je electrische installatie. Tel de Wattages van je electrische apparaten inclusief verlichting bij elkaar op. Vul in of je gebruik maakt van een 24 of 12 volt systeem en de benodigde ampere rolt uit de formule. Omgekeerd kan je ook bekijken hoeveel Watt je kan aansluiten op een bestaand systeem.

AMPERE = WATT/VOLT of AMPERE x VOLT= WATT

Elektriciteitskabels

Accu's zijn polair, wat wil zeggen dat ze een min kant en een plus kant hebben. Als je apparatuur op de accu's aansluit moet je er voor zorgen dat je de plusdraad en de mindraad aansluit op de goede plek want anders brand de smeltzekering door.

Hoe hoger het Wattage van je apparaten hoe meer stroom er door de kabels moet stromen. Het is van belang om daarvoor kabels met een voldoende dikte te gebruiken. Te dunne kabels zorgen voor veel weerstand in de kabel, waardoor de kabel warm wordt en brand kan veroorzaken. Een apparaat van 100 Watt zoals een koffiezetapparaat heeft dikkere kabels nodig dan een telefoonoplader of GPS.

Een apparaat van 100 Watt dat geschikt is voor zowel 24 als 230 volt heeft voor de 230 volt geen dikke kabel nodig maar voor de 24 volt wel! Om een motor te starten is veel stroom nodig dus zijn de startaccu's verbonden met dikke kabels.

Als je een schip koopt is het heel raadzaam om door een expert na te laten gaan of de bekabeling nog wel voldoet. Zeker als je van plan bent om nieuwe apparaten te installeren.

 

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

uitrusting

Tot de belangrijkste uitrusting van een pleziervaartuig behoort het volgende:

Afsluiters

kogelafsluiterDe meeste boten hebben een of meer leidingen die onder water door de romp heen gaan. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de aan- en afvoer van het toilet (als er geen vuilwaterreservoir is ingebouwd) en de aanzuigleiding van het koelwater voor de motor. Omdat we soms aan deze leidingen moeten werken, is het van belang dat we ze waterdicht kunnen afsluiten, zo dicht mogelijk bij de plek waar ze door de huid van de romp gaan.

Afsluiten doen we met afsluiters, die er in veel verschillende soorten en maten zijn. Een veel voorkomend type is de snel- of kogelafsluiter, die met een draai van 90° aan de hendel wordt bediend. Gebruik bij de aansluiting op flexibele slangen altijd twee rvs slangenklemmen.

Vluchtluiken

vluchtluikHet woord spreekt voor zich: vluchtluiken dienen om in geval van nood uit de boot te kunnen vluchten. Het vluchtluik dient een minimale afmeting van 50x50 cm te hebben en er dient er een in elke afsluitbare ruimte te zijn. De veiligste vluchtluiken kunnen zowel van binnen als van buiten bediend worden. Als er binnen brand is kan het door rookontwikkeling en paniek namelijk heel moeilijk zijn om het luik van binnenuit open te maken.

Voetlijst

De reling moet rondom de hele boot lopen en moet sterk en hoog genoeg zijn om iemand die aan dek uitglijdt tegen te houden voor diegene overboord slaat. Er wordt daarbij een minimale hoogte van 60 cm aangehouden. Op grotere, stalen schepen bestaat de reling vaak uit ronde metalen buizen die op het schip zijn vast gelast. relingOp kleinere schepen wordt meestal een staaldraad gebruikt die aan staanders, zogenaamde scepters, is bevestigd. Het is verstandig om twee staaldraden door de scepters te voeren, de ene bovenaan en de ander halverwege de scepter. Kinderen kunnen makkelijk door de overgebleven openingen glippen en dan biedt een net aan de reling uitkomst.

De scepters mogen niet verder dan twee meter uit elkaar zijn en worden op het dek bevestigd met een houder (een scepterpot) waarin de scepter met een bout kan worden geborgd.

De voetlijst is een opstaande rand onder de reling van minstens 2,5 cm hoog, die er voor zorgt dat men niet over de rand glijdt.

Antislip

Omdat we wel eens op het water zullen zijn als het regent waardoor het dek glad wordt en/of als er wat zeegang is waardoor de boot slingert, is het van groot belang om antislip op het dek aan te brengen.

Antislip kan op een aantal manieren worden aangebracht:

  • Door antislip poeder of een ander materiaal door de dekkenverf te mengen en het op het dek te schilderen
  • Door losse stukken antislipmateriaal aan te brengen
  • Door een teakdek te leggen

Het gebruik van antislip in de dekkenverf is een goedkope oplossing maar het dek kan wel vervuilen en het kan moeilijk zijn om de laag mooi egaal aan te brengen (goed roeren!).

Los antislip materiaal aanbrengen is makkelijk want op maat snijdbaar maar is misschien wat minder mooi (gebruik bijvoorbeeld special kurklinoleum en een tweecomponenten lijm).

Een dek van teakhout of kunstteak is erg mooi maar niet goedkoop en vereist goed en regelmatig onderhoud. Er zijn legio schepen waar lekkage is ontstaan doordat water door slechte naden in het dek is gekomen. Het water hoopt zich dan onder het dek op en zorgt voor houtrot en/of roest. 

Kuiplozing

kuiplozingBoten die op ruim water komen hebben een zelflozende kuip nodig. De loosopeningen (met daaraan de loospijpen) zitten uiteraard op het laagste punt van de kuip en hebben een royale diameter om snel te lozen en om het veel voorkomende euvel van dichtslippen van de pijpen te voorkomen (denk aan 4 tot 5 cm).

In de entree van de kuip naar de kajuit is een sterk verhoogde drempel aangebracht, het brugdek. Deze voorkomt dat golven vanuit de kuip in de kajuit komen. (Soms gebruikt men een eenvoudige plank die in de kajuitopening kan worden vastgemaakt en in de haven voor het gemak wordt weggehaald.) 

Lenssysteem

handlenspompEen lenssysteem bestaat uit een krachtige pomp die is aangesloten op buizen die vanuit het laagste punt van de boot (de bilge, oftewel de bodem van de boot) uitkomen op een aparte afvoer die door de romp voert. Daarmee kan in geval van nood water uit het schip worden gepompt. Als de bilge in meerdere compartimenten is verdeeld dient elk compartiment een eigen aanzuigmond te hebben. De aanzuigmond is voorzien van een korf en is door een luik bereikbaar als deze onder de vloer zit.

De bediening van de lenspomp kan elektrisch zijn uitgevoerd maar er dient aanvullend een handbediening te zijn in de kuip. De handbediening is nodig omdat de elektriciteit kan uitvallen (een flinke plas water over de accu's kan kortsluiting veroorzaken) en de plaatsing in de kuip is nodig zodat één persoon tegelijkertijd kan pompen en de boot besturen.

Noodbesturing

Het roer steekt onder de boot uit en is daardoor kwetsbaar. Een flinke klap tegen het roer kan het hydraulische of mechanische roersystemen kapot maken. (De roersystemen slijten zelf ook en gaan met enige regelmaat kapot.) Daarom is het nodig een noodbesturing te hebben. Bovenop de as waarom het roer draait (de roerkoning) dient een bevestigingspunt te zitten voor een noodhelmstok. De noodhelmstok is uiteraard aan boord en bij de hand vanuit de kuip.

Stuurautomaat

De stuurautomaat stuurt het schip rechtuit op een ingestelde koers. Deze koers kan ten opzichte van een kompas zijn (een kompaskoers) of ten opzichte van de wind, als de stuurautomaat met windsensoren verbonden is.

button volgende

 

dinsdag, 15 april 2014 02:00

het schip

Bouw van het schip

rompvormenDe vorm en bouw van een schip moeten geschikt zijn voor het doel waarvoor hij wordt gebruikt. Een schip dat op kanalen en meren vaart hoeft minder sterk te zijn dan een boot die geschikt is om op zee te varen. 

  • De eenvoudigste en minst sterke rompvorm is een knikspant, die veel wordt gebruikt voor kleine motorkruisers.
  • De V-spant heeft een scherpe punt die de golven splijt en die veelal voor snelle motorboten wordt gebruikt.
  • De S-spant heeft een in de romp geïntegreerde (verzwaarde) kiel. Deze rompvorm heeft veel stabiliteit.
  • De rondspant geeft veel stabiliteit in golven en wordt gebruikt voor moderne zeiljachten. Het schip is verzwaard door gewicht onder in de boot of door een zware kielbalk of kiel.
  • De multi-knikspant tenslotte is een compromisvorm die goedkoop en toch vrij sterk is.

Spanten zijn het skelet van het schip. Hoe dichter zij bij elkaar zijn geplaatst, hoe stijver en dus sterker het schip is. Hoe sterker het materiaal dat voor de spanten wordt gebruikt, hoe sterker het schip is.

Een schip dat geschikt is om op zee te varen heeft ook kleinere ramen of patrijspoorten dan een schip dat voor de binnenwateren bedoeld is. Dat is omdat de ramen de spanten liever niet mogen onderbreken en de maximale grootte van de ramen dus door de spantafstand wordt opgelegd.

Schepen die voor de zee zijn gebouwd hebben meestal een kleinere kuip (verblijfplek aan dek) zodat er niet teveel water in het schip komt als er een golf overheen gaat. De kuip heeft zelflozende afvoeren waardoor het water weer wegloopt.

 

Classificatie van vaargebieden

Schepen worden sinds 1998 gebouwd volgens de Europese Wet Pleziervaartuigen. Op het schip is dan een CE-keur aangebracht (meestal in de buurt van de stuurstand) waaruit af te leiden is voor welke categorie vaarwater deze is gebouwd.

Er zijn vier ontwerpcategoriën:

  • classificatie van vaargebieden A oceaan: geschikt voor lange reizen en windkracht hoger dan 8 beaufort. Bestand tegen golven van 8 meter (top tot dal).
  • B zee: geschikt voor zeereizen tot en met windkracht 8 beaufort. Bestand tegen golven van 8 meter (top tot dal).
  • C kust: geschikt voor kustwateren en grote binnenwateren tot windkracht 6 beaufort. Bestand tegen golven van 4 meter (top tot dal).
  • D beschut water: geschikt voor rivieren, kanalen en kleine meren bij een maximale windkracht van 4 beaufort. Bestand tegen golven van 60 centimeter (top tot dal).

Men spreekt ook wel van karakteristieke golfhoogte. Karakteristieke golfhoogte is de afstand tussen het niveau haverwege de golftop en het golfdal van een gemiddelde hoge golf. Zo uitgedrukt is een categorie A schip geschikt voor karakteristieke golven tot 4 meter. In de praktijk betekent dat bestand tegen golven van 8 meter of iets hoger als de golf extra zwaar is.

button volgende